Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, deze vraag gaat over een belangrijk thema dat we niet hebben opgenomen in het M-decreet, maar waarvan we toch verwachten dat we in deze legislatuur een aantal stappen zullen kunnen vooruitzetten: de hervorming van het geïntegreerd onderwijs (gon) en het inclusief onderwijs (ion).
Kinderen met een motorische, visuele en auditieve beperking en kinderen met een autismespectrumstoornis hebben recht op gon-begeleiding. Deze begeleiding bestaat uit twee uur ondersteuning voor twee jaar per onderwijsniveau bij een matige handicap, en vier uur bij een ernstige handicap. Op deze manier kunnen leerlingen met een handicap of met leer- en opvoedingsmoeilijkheden les volgen in een gewone school.
Voor leerlingen met een matige of ernstige verstandelijke beperking, bestaat er ion-begeleiding. De leerling moet dan beschikken over een verslag voor het buitengewoon onderwijs, type 2. Deze begeleiding bestaat uit 5,5 lestijden ondersteuning per week. Op deze manier kunnen kinderen met een beperking toch naar een school van hun keuze gaan.
Uit onderzoek bleek dat er een sterke toename van het aantal leerlingen met gon-begeleiding is geregistreerd de afgelopen jaren, zowel in het basis- als in het secundair onderwijs. Het is dan ook verontrustend om te lezen dat van alle gon-begeleiders 53,3 procent geen onderwijservaring heeft in het buitengewoon onderwijs, 43,4 procent geen onderwijservaring heeft in het gewoon onderwijs en 30,6 procent zelfs helemaal geen onderwijservaring heeft.
Minister, ik moet dan terugdenken aan uw woorden van daarnet dat scholen voor het buitengewoon onderwijs expertisecentra moeten worden in de toekomst. Dat betekent dat er voldoende expertise aanwezig moet zijn bij de mensen die leerlingen in het gewoon onderwijs begeleiden.
Ouders signaleerden me dat de gon-begeleiding van twee uur per week voor twee jaar onvoldoende is. De specifieke nood aan ondersteuning of de stoornis van het kind verdwijnen niet na twee jaar. Ook volgens leerkrachten volstaan niet altijd de uren waarop de leerlingen uit de klas worden genomen voor extra begeleiding. Een suggestie die de leerkrachten gaven, was om de gonbegeleiding eerder in de vorm van leerkrachtondersteuning te organiseren.
In september 2013 startte de Vlaamse overheid het overleg op met de partners die betrokken waren bij de stuurgroep van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) over de resultaten van dat onderzoek. De bedoeling was om de gon- en ion-begeleiding te hervormen. In het M-decreet zijn op dat vlak al enkele stappen gezet, maar het is belangrijk om zo snel mogelijk duidelijkheid te creëren over de hervorming.
Minister, op welke manier zal de begeleiding die nu via gon en ion is uitgebouwd, worden hervormd? Wat is de stand van zaken van het overleg met de partners? Binnen welke termijn wilt u duidelijkheid brengen over gon en ion?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Helsen, de vraag die u stelt, is bijzonder actueel omdat het overleg volop bezig is. Bedoeling is om de maatregelen te hervormen. We moeten evolueren naar een systeem waarbij de onderwijsbehoefte van het kind veel meer centraal komt te staan. Ook lijkt het me aangewezen dat de maatregelen soepeler kunnen worden ingezet.
Ik kan momenteel niet veel meer zeggen. De resultaten van het OBPWO worden in nauw overleg met de sociale partners doorgesproken. Het is mijn bedoeling om maximaal tot een gedragen voorstel te komen. Er zijn al heel wat bilaterale gesprekken gevoerd met de sociale partners, en die lopen de volgende weken verder.
Het is de ambitie om tegen begin 2016 de contouren uit te tekenen. Deze moeten dan nog in regelgeving worden omgezet, waardoor we ten vroegste met de uitrol kunnen starten op 1 september 2016. Dat is een realistische timing. Dan zijn we twee schooljaren na het M-decreet en weten we al goed wat de effecten daarvan zijn. Alles hangt af van de dynamiek van de komende dagen en weken. Ik hoop te komen tot een zuiver concept.
Het feit dat u zegt te willen vertrekken vanuit de onderwijsbehoefte van kinderen, vind ik zeer belangrijk. Meer flexibiliteit aan de dag leggen in de regelgeving, vind ik eveneens belangrijk. Met de nieuwe regeling moeten we echt kijken naar de kinderen die in het gewoon onderwijs zitten. Het kader is anders dan in het verleden. We willen meer inclusief werken, en dat betekent dat meer leerlingen in het gewoon onderwijs blijven, maar dat kan alleen als we in voldoende ondersteuning voorzien voor een aantal kinderen. Doen we dat niet, dan is de overstap naar buitengewoon onderwijs waarschijnlijk wel nodig. In het verleden was het zo dat eerst de stap werd gezet naar het buitengewoon onderwijs en dan een terugkeer werd gemaakt met bijkomende ondersteuning. Nu moeten we het omkeren.
Voor een aantal kinderen zijn er extra’s nodig die vandaag niet mogelijk zijn binnen het gewoon onderwijs en waarbij de expertise van het buitengewoon onderwijs wordt ingezet. Het is goed om na te gaan welke voorwaarden er gesteld moeten worden om te kunnen spreken van expertise. Uit de cijfers blijkt dat het zeer moeilijk is om expert te zijn in het gewoon onderwijs als men geen ervaring in dat onderwijs heeft opgebouwd. Het gewoon onderwijs moet echt kunnen rekenen op experten die ondersteuning bieden.
Er moet worden vertrokken van de onderwijsnoden en er moet een gepast antwoord op maat van het kind worden geboden. We moeten niet vertrekken vanuit een regel die moet worden toegepast. Het is erg belangrijk dat dit gebeurt voor alle mogelijke problemen die zich stellen. Nu wordt dit gekoppeld aan bepaalde typologieën en dit moet worden opengetrokken. Ondersteuning moet ook voldoende lang kunnen worden ingezet. Als dit toch op een bepaald moment onvoldoende blijkt, kan nog altijd het verslag worden overwogen.
Op die manier kunnen we een sterkere ondersteuning bieden aan het gewoon onderwijs, wat ook de bedoeling was van het M-decreet. Ik hoop dat het overleg met de partners in die richting kan evolueren.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mevrouw Helsen geeft aan dat het verontrustend is dat er bij de gon-begeleiders geen onderwijservaring is. Ik wil dat relativeren. Gon-begeleiders worden soms aangenomen vanuit een bepaalde expertise of een vooropleiding, bijvoorbeeld logopedisten.
Logopedisten hebben niet per se in het onderwijs gestaan, maar ze hebben wel de nodige expertise, knowhow en achtergrond vanuit de opleiding om kinderen met bijvoorbeeld dysfasie of dyspraxie te ondersteunen. Ze hebben dan wel geen ervaring opgedaan in lesgeven in het onderwijs, maar ze hebben wel deskundigheid om kinderen op een juiste manier te helpen en om leerkrachten op een juiste manier te begeleiden. Dit is een belangrijke nuance.
En dit brengt me bij het feit dat er niet echt een gelijk statuut is voor gon-begeleiding. Misschien moeten we dit toch eens bekijken in heel dit project, in het nieuwe decreet dat eventueel voor gon en ion wordt opgesteld. We moeten bekijken in welke mate we kunnen komen tot een bepaald statuut waaraan een gon-begeleider moet voldoen.
Er was ook de suggestie van leerkrachten om de gon-begeleiding eerder in de vorm van leerkrachtenondersteuning te organiseren. Die is er sowieso en is natuurlijk heel belangrijk, maar het is net een van de sterktes van gon dat ook op kindniveau gewerkt wordt. Ik wil onderstrepen dat mijn fractie erachter staat dat die begeleiding gehandhaafd blijft.
Dit brengt me bij de prewaarborg. In het kader van de beleidsnota hebben we er al over gesproken. Ik vraag me af in welke mate de prewaarborg en de gon elkaar kunnen aanvullen. Nu is het zo dat als men voor gon- of ion-begeleiding in aanmerking wil komen, er een verslag moet zijn, een diagnose. Ik veronderstel dat dit in het licht van de prewaarborg en de begeleiding die daaruit voortvloeit, momenteel niet nodig is. Dat is belangrijk, we moeten het zeker zo houden. De begeleiding moet ook kindgericht blijven.
Wat zal de correlatie zijn in heel het gon- en ion-gegeven, met de leerlingenbegeleiding, met de waarborgregeling en met de visie op zorg in het algemeen?
Ik wil ook nog wijzen op de nood aan planlastvermindering. Veel middelen voor gon en ion gaan een beetje verloren aan administratie en coördinatie. Hoe zult u er in de toekomst op toezien, minister, om de procedures van gon en ion te vereenvoudigen?
Er is ook de kwestie van de versnippering van uren: de vele verplaatsingen kosten ook heel wat. Ik hoop dat er in de toekomst voldoende flexibiliteit zal zijn in de regelgeving en in de urenregeling van de gon-werking.
De heer De Ro heeft het woord.
Mevrouw Krekels, wat u zegt, verbaast me. De prewaarborg is zo uitgetekend dat de 180 mensen die erin staan, de ervaring inderdaad vanuit het buitengewoon onderwijs naar het gewoon onderwijs moeten brengen, maar niet op kindniveau. Het moet gebeuren op systeemniveau, dus ten aanzien van de leerkrachten. We wilden dat maximaliseren.
Ik begrijp dat heel veel ouders die nu in het systeem zitten van gon en ion, die uren te weinig vinden. Als die uren allemaal per se naar het kind moeten gaan, wat een begrijpelijke vraag is vanwege ouders van kinderen, dan is twee of vier uur inderdaad te weinig, dat begrijpt iedereen. Ook daarover hebben we in het verleden gezegd dat dit op het systeem moet inwerken. Als de klasleerkracht niet voldoende ervaren is, de praktijk niet kent, er onvoldoende mee kan omgaan, dan zouden we iemand fulltime naast het kind moeten zetten, maar daar hebben we de middelen niet voor. Er moet dus aan het gewoon onderwijs gewerkt worden. Prewaarborg moet heel duidelijk naar de leerkrachten gaan.
En dan verontrusten de cijfers van mevrouw Helsen me wel. Uiteraard is iemand die logopedie of een andere paramedische scholing heeft gevolgd, heel welkom in het gewoon en het buitengewoon onderwijs. Iets anders zult u me nooit horen verklaren. Maar als je wilt wegen, wilt sturen en wilt begeleiden naar leerkrachten toe, dan is enige onderwijservaring niet slecht.
Ik vrees een beetje dat wat we destijds bij het onderwijsvoorrangsbeleid (ovb) en bij zorgverbreding (ZVB) zagen, ook het geval zal zijn, namelijk dat het altijd heel jonge mensen zijn met een grote motivatie. Dat heeft heel twee effecten. Ze hebben weinig of geen impact op oudere collega’s die klasleerkracht zijn en dus altijd met die kinderen werken, en ze stromen vaak heel snel uit. Bij ovb en ZVB konden ze niet vastbenoemd worden, het waren ook tijdelijke uren, enzovoort.
We moeten de ervaring, zowel van buiten het onderwijs als van binnen het onderwijs, gebruiken om het gewoon onderwijs te versterken. Maar zeker bij mensen die van buiten het onderwijs instromen, is pedagogische begeleiding en nascholing nodig. Ze moeten immers een zekere impact kunnen hebben in een klas. Als buitenstaander zo maar impact hebben op een klasteam, op een lerarenteam is niet eenvoudig. Het is iets anders als men zelf weet hoe het marcheert. En ik heb hiermee absoluut niet gezegd dat mensen die kine of logopedie hebben gedaan, dat niet kunnen. Integendeel, het is goed dat er ervaring uit andere domeinen binnenkomt. Weten hoe een school werkt, hoe een klas werkt, is belangrijk. Er enige affiniteit en ervaring mee hebben, helpt toch in heel dit dossier, zowel voor de prewaarborg, voor gon als voor ion.
Minister, ik maak we wat zorgen over de cijfers die mevrouw Helsen heeft geciteerd. Gon en ion zijn echt belangrijke uren, het maximale moet eruit gehaald worden. Als 30 procent geen enkele onderwijservaring heeft, vraag ik me af hoe die mensen worden opgevangen, begeleid en hoe ze impact kunnen hebben.
Minister, ik wil nog een aanvullend probleem signaleren, rechtstreeks vanuit het onderwijsveld. Er werd al gewezen op het inzetten van de juiste expertise. Een schoolbestuur dat bekommerd is om die juiste expertise, trekt in het secundair onderwijs een orthopedagoog aan. Die orthopedagoog heeft geen bekwaamheidsbewijs om les te geven, maar dat is ook zijn of haar opdracht niet. De persoon is voor de helft aangesteld om leerlingen te begeleiden en voor de andere helft om de leerkrachten te ondersteunen. De betrokkene wordt echter aangesteld in uren leerkracht, want er zijn geen andere uren vrij. De orthopedagoog met masterdiploma wordt op die manier minder betaald dan iemand die een bacheloropleiding genoten heeft. Dit is uiteraard niet motiverend voor dit personeelslid om de job volgend jaar verder uit te oefenen.
Ik heb hier een schriftelijke vraag over gesteld, maar die werd verwezen naar een of andere hervorming die er ooit wel komt. Ik pleit ervoor, minister, om kleine problemen, die voor de personen in kwestie echter grote zorgen zijn, die zich voordoen ten gevolge van het M-decreet dat de leerlingenstromen doet veranderen, op korte termijn aan te pakken. Ik vraag u om voor die problemen op korte termijn te zoeken naar een oplossing.
Dames en heren, ik dank u voor de aanvullende opmerkingen die stuk voor stuk heel relevant zijn.
Wat gon betreft, is het een bijzonder goede zaak geweest dat we de gon-uren vorig jaar bevroren hebben. Stelt u zich voor dat we het niet gedaan hadden, dat we de signalen die er kwamen vanuit het veld dat er minder uren werden toegekend, hadden genegeerd, dan zouden we nu met een sterke vermindering gezeten hebben. En dat zou haaks staan op al wat u net hebt aangebracht, met name dat het logisch is dat kinderen die van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs komen, dat enkel kunnen mits er een goede en correcte ondersteuning is.
Ik kan de cijfers die mevrouw Helsen heeft vermeld, niet betwisten. Ik word geconfronteerd met een realiteit. Op dit ogenblik zitten we met een sterk wijzigend landschap. Voor mij is het cruciaal, dat heb ik in het eerste deel van mijn antwoord gezegd, dat gon een beetje minder diagnoseafhankelijk wordt en zich meer ontwikkelt op maat van wat het kind specifiek nodig heeft. Het voorbeeld is al vaak gegeven van het kindje met autisme dat perfect kan functioneren in de klas. Het ene kind heeft niets nodig, het andere kind heeft wel begeleiding nodig. Nu zijn we niet in staat om op kindniveau te geven wat het kind nodig heeft.
Ik meen dat het mevrouw Krekels was die ernaar verwees dat het medisch attest dat nodig is, voor sommige mensen een omvangrijke uitgave is. Het heeft me verrast, ik wist eigenlijk niet hoeveel het kost. Ik vind ook dat het niet kan dat dit wordt voorbehouden aan de mensen die het attest kunnen betalen. Maar als we dit wijzigen, moeten we er natuurlijk voor blijven zorgen dat objectief vastgesteld kan worden wat iemand nodig heeft. Wij staan voor vrij omvangrijke hervormingen. Het is uiteraard belangrijk dat de juiste expertise op de juiste plaats komt.
De heer De Ro is nu net eventjes naar buiten, maar het klonk als muziek in mijn oren toen hij daarnet zei dat wie in een school terechtkomt, toch ook wel wat affiniteit ontwikkelt met de klas of met de praktijk in de school. Ik zal echter zeker niet ontkennen dat het binnenhalen van andere expertise in een school, een heel verrijkende ervaring kan zijn.
Ik neem alle opmerkingen mee. We proberen zo snel mogelijk tot een statuut en tot een nieuwe gon-regeling te komen. Het mag inderdaad niet nog drie jaar blijven zoals het nu is. Ik mik echt op 1 september 2016, maar dat zal keuzes vergen van ons allemaal.
Mijnheer De Meyer, op het terrein zijn er natuurlijk heel veel situaties mogelijk. Ik heb de antwoorden op de schriftelijke vragen die gesteld zijn, niet bij me. Het hangt er een beetje van af hoe die orthopedagoog aangesteld wordt. Er zijn looncategorieën. Een orthopedagoog met een lerarenopleiding verdient iets meer – maar dat is niet veel meer hoor – dan een orthopedagoog zonder. Als hij of zij aangesteld wordt in uren van een professionele bachelor, dan verdient hij ook weer minder. Op het terrein zijn er heel veel situaties mogelijk. Ik kan me indenken dat dit weinig motiverend is voor de persoon in kwestie. Of we dit ook allemaal hervormd krijgen, weet ik niet, het is nog een punt en het mag zeker de hervorming van gon niet in de weg staan. Ik heb geprobeerd om u nu al mee te geven wat ik weet over de betaling van de orthopedagogen, blijkbaar hangt het vooral af van de uren waarin ze effectief tewerkgesteld worden.
We hebben dus nog veel bezorgdheden. De meeste zijn we volop aan het behandelen. Voor mij is vooral relevant dat het kind krijgt waar het nood aan heeft. Ik hoor veel mensen vragen stellen over de 2 uur. Waarom moet dat 2 uur zijn gedurende een bepaalde periode, om de week of om de twee weken? Kan dat niet een beetje soepeler? Leg het maximumplafond vast, maar zorg ervoor dat je voor de rest het kind kunt aanbieden wat het nodig heeft. Dat is de uitdaging waar we samen voor staan.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, ik ben het met u eens. Wat de betaalbare diagnosestelling betreft, lijkt het me interessant om dat niet op te lossen met de hervorming van gon en ion. We moeten dit zeker en vast meenemen wanneer we de leerlingenbegeleiding onder de loep nemen. Daar kunnen we bekijken hoe we in de disciplines kunnen voorzien die nodig zijn om tot het juiste attest te komen. We kunnen daar de kans grijpen en regelen wat nodig is om tot een juiste diagnose te komen en om dit kosteloos ter beschikking te stellen van ouders.
We moeten dit zeker en vast opnemen in het dossier leerlingenbegeleiding, niet enkel voor de diagnosestelling, maar ook voor de begeleiding. We zien dat nu een aantal leerlingen logopedie volgen. Voor sommigen is dat nodig. Voor anderen is het niet nodig, maar is het een keuze van de ouders. We merken echter ook dat een aantal leerlingen die het echt nodig hebben, de begeleiding niet kunnen krijgen omdat die te veel centen kost. Ook daar zijn er mogelijkheden, we kunnen op termijn bekijken op welke manier de expertise van het buitengewoon onderwijs kan worden ingezet in het gewoon onderwijs, maar dan heel duidelijk enkel voor de leerlingen die het echt nodig hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.