Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, minister, zoals u in mijn tekst kunt zien, gaat dit over een vraag die al een tijd geleden werd ingediend, namelijk in augustus-september. De aanleiding ervoor was een informatievergadering in juli waarop toelichting werd gegeven over de projectoproepen van de brugprojecten en de Intensieve Begeleiding Alternerend Leren (IBAL). In opvolging daarvan werd nog aan de projectoproepen gesleuteld en enkele dagen later werd de informatie finaal ter beschikking gesteld van alle betrokkenen. Tegen 18 augustus dienden de potentiële promotoren een projectvoorstel in te dienen. Voor zowel IBAL als voor de brugprojecten, werden per Regionaal Onderwijs Platform (ROP) urencontingenten en trajecten vastgelegd. De projectoproep vermeldt dat de goedgekeurde projecten van start gaan op 1 september.
Aan de hand van de verschillende data is het voor ons duidelijk dat het echt wel heel snel moest gaan om projecten aan te vragen. En dat is niet vanzelfsprekend. Een aantal ROP’s hebben tijdens de zomermaanden vergaderd om afspraken te maken met de partners die toen reeds projecten realiseerden. Gezien de krapte van middelen en timing, vergde dit van elke partner ook wel een stevig engagement. Pas op 1 september, in de late namiddag, werd er meegedeeld welke projectaanvragen werden goedgekeurd. Op dat moment was het schooljaar gestart en werd verwacht dat alle inspanningen geleverd werden voor de jongeren in het systeem deeltijds werken en leren, om een voltijds engagement op te nemen. Het is niet vanzelfsprekend om dit meteen ook waar te maken.
Er werden geen gegevens ter beschikking gesteld over het aantal aangevraagde uren per indiener. Wel werd aangegeven dat het “niet mogelijk zal zijn om de aangevraagde uren van elke organisatie binnen elk ROP te honoreren; een compromis is noodzakelijk. Bijkomend: naast de uren dienen er ook trajecten te worden verdeeld.”
Omdat het open projectoproepen waren, wordt men nu in een aantal ROP’s geconfronteerd met nieuwe aanbieders die zich op geen enkele manier kenbaar hebben gemaakt binnen een ROP tijdens de periode waarin projectvoorstellen konden worden ingediend. Dit doorkruist vaak de eerder gemaakte afspraken binnen een ROP. De verantwoordelijkheid om de uren en contingenten binnen een ROP te verdelen, wordt nu bij de ROP-voorzitter gelegd. Nochtans is dit nergens voorzien in de taakstelling van het ROP. Bij de mensen van de ROP’s voelt het aan als het doorschuiven van de hete aardappel van de organisatie naar de ROP-voorzitters. Zij moeten in consensus protocollen afsluiten met mogelijke partners die ze nog niet kennen, waarvan ze niet weten welke dossiers ze hebben ingediend, welke methodieken ze hanteren, welke uren en/of contingenten aan hen zijn toegewezen en wat desgevallend de meerwaarde zou kunnen zijn, complementair aan de bestaande partners.
Ten slotte blijkt dat er na 1 september nog een heleboel administratieve verplichtingen waren wat betreft de contracten van de brugprojecten. Het vergt toch wel enige tijd om dit allemaal in orde te brengen.
Het valt bijzonder moeilijk uit te leggen aan de betrokkenen, in de eerste plaats aan de jongeren zelf, dat op 1 september nog niet duidelijk was wie welke projecten zal realiseren en hoe het voltijds engagement gerealiseerd kan worden. Dit is allesbehalve fijn. We stellen vast dat de mensen op het terrein wel goed voorbereid aan de slag willen gaan, maar dat is niet vanzelfsprekend.
Als we met het oog op de toekomst verwachten dat het voltijds engagement wordt ingevuld, moeten we bekijken op welke manier dit sneller kan, zodat op 1 september duidelijk is wie welke projecten zal aanbieden.
Vanuit de regio waar ik woon, heeft het ROP mij en diverse andere collega’s gecontacteerd. Ons werd gevraagd om dit hier zeker en vast aan te kaarten. De mensen zijn van heel goede wil, maar ze willen de gang van zaken even duidelijk maken en ze laten weten hoe moeilijk het nu is. Ze zitten ook met een aantal concrete vragen. In september waren die vragen natuurlijk nog veel crucialer dan vandaag, maar toch blijven er nog zaken onduidelijk.
Minister, vandaar de volgende vragen. Er zijn uren die toegekend moeten worden aan de promotoren. Met die uren moeten ze een bepaald aantal trajecten afleggen. Waaraan moet een traject voldoen om aanvaard te worden? Op basis van de beschikbare informatie is dat niet helemaal duidelijk.
Wat zijn de gevolgen en de te volgen procedures als een ROP er niet in slaagt om binnen de voorziene termijn unaniem een protocol te ondertekenen voor een of beide projecten? Een aantal aanvragers zitten nog in een beroepsprocedure, waarover in de projectoproepen zelf nochtans niets staat vermeld. Wat gebeurt er met de uren die eventueel vrijkomen na de niet-goedkeuring van deze dossiers? Wordt er opnieuw een ‘open’ projectoproep gelanceerd binnen dat betrokken ROP waarop alle mogelijke kandidaten kunnen intekenen, of wordt het vrijgekomen pakket uren toegewezen aan een ROP? Is het opnieuw de ROP-voorzitter die dan een verdeling moet doorvoeren?
Hoe zal de tussentijdse evaluatie van deze projectoproepen verlopen? In welke mate wordt het werkveld daarbij betrokken? Wat is de rol van ROP Vlaanderen hierin? Welk statuut heeft een jongere die deelneemt aan een brugproject? Voor de verzekering is het immers een groot verschil of de jongere als werknemer of stagiair wordt ingeschakeld. En ten slotte, en dat is de belangrijkste vraag: hoe kunnen we voorkomen dat zelfs op 1 september de promotoren nog niet gekend zijn? Er moet daarover veel eerder duidelijkheid worden geschapen.
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik dank u voor deze vraag die al een tijdje geleden is ingediend. Het is goed dat dit thema wordt aangekaart. Voor zowel de projecten inzake Intensieve Begeleiding Alternerend Leren als de brugprojecten wordt steeds gewerkt met te verdelen uren en sinds kort gebeurt dit ook op basis van het aantal trajecten. De IBAL-projecten willen jongeren extra ondersteunen bij de opstart van hun tewerkstelling. Brugprojecten zijn projecten die al enige vorm van arbeidsparticipatie inhouden, maar ze zijn gericht op jongeren die weliswaar arbeidsbereid zijn, maar hun arbeidsgerichte attitudes en vaardigheden nog verder moeten ontwikkelen. Beide projecten worden uitgevoerd door externe partners.
Het feit dat nu ook wordt gewerkt met trajecten is een gevolg van de Europese regelgeving die voorschrijft dat een project een bepaald aantal trajecten of deelnemers moet hebben. Een traject wordt aanvaard zodra er een vorm van begeleiding is geweest, ongeacht het aantal uren dat deze begeleiding heeft geduurd. Jongeren moeten dus niet langer dan nodig in een traject blijven om aan een vooraf opgelegd aantal uren te voldoen. Ze gebruiken maar het pakket uren waaraan nood is. Dat is goed, want het maakt maatwerk mogelijk. De richtlijnen die elke organisator ontvangt, maken in die zin geen melding van een minimumduur van een traject, maar benadrukken dit maatwerkprincipe.
Wat zijn de gevolgen als een ROP binnen de voorziene termijn er niet in slaagt om een protocol te ondertekenen? Een ROP krijgt na de oproep een termijn van een maand om te komen tot een verdeling van het aantal uren en trajecten over de verschillende aanbieders. In de overgrote meerderheid van de gevallen lukt dit ook. Voor dit schooljaar was er een ROP – Antwerpen – dat binnen de opgelegde deadline geen consensus bereikte. Voor dat ROP is het Departement Onderwijs en Vorming als bemiddelaar opgetreden. Uiteindelijk bereikte dat ROP toch een akkoord, op 16 oktober 2015, dus twee weken na de deadline.
Wat de derde vraag betreft, is het zo dat de oproep in punt 6 melding maakt van een beroepsprocedure wanneer een organisator niet akkoord gaat met de genomen beslissing. Het staat een organisator vrij om een beroepsprocedure op te starten. Ik ben me ervan bewust dat een beroepsprocedure inderdaad de opstart in sommige ROP’s vertraagt. Momenteel zijn er echter geen lopende beroepsprocedures meer. De laatste beroepsprocedure werd op 1 oktober 2015 afgerond. Als na afloop van zo’n beroepsprocedure blijkt dat er uren vrijkomen, zullen deze eerst worden verdeeld over de andere organisatoren als dit hun begroot aantal uren niet overschrijdt. Als het aantal vrijgekomen uren hoger is dan het aantal begrote uren, dan moeten deze uren opnieuw beschikbaar worden gesteld via een oproep voor dat specifieke ROP. Dit is echter nergens het geval geweest.
Hoe zal de tussentijdse evaluatie van de projectoproepen verlopen? Er is met de ROP-voorzitters overeengekomen dat er een nauwe opvolging is van de brug- en IBAL-projecten via ROP Vlaanderen. Op het eerste ROP Vlaanderenoverleg, bij het begin van het schooljaar, is overeengekomen om op het eerstkomende overleg van 4 december goedepraktijkvoorbeelden van de IBAL-projecten voor te stellen. Het spreekt voor zich dat de ROP-voorzitters hun ROP hierover bevragen en zo het werkveld zo nauw mogelijk betrekken bij deze goedepraktijkvoorbeelden. ROP Vlaanderen is het aangewezen forum om knelpunten allerhande te signaleren, wat kan worden meegenomen bij de uitwerking van toekomstige projectoproepen.
Het statuut van jongeren in een brugproject is al enige jaren een voorwerp van discussie. De bepaling van dit statuut is de bevoegdheid van mijn federale collega bevoegd voor werk. Na overleg tussen mijn administratie en kabinet, het Fonds voor Arbeidsongevallen, het Fonds voor Beroepsziekten, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en het kabinet van minister Kris Peeters besliste de federale overheid om jongeren in een brugproject voor de toepassing van het koninklijk besluit betreffende de bescherming van stagiairs te beschouwen als stagiair.
Dit betekent dat de arbeidsongevallenverzekering dient te worden opgenomen door de school, maar dat de school ook een beroep kan doen op het Fonds voor Beroepsziekten als de organisator beslist het gezondheidstoezicht te laten uitvoeren door de school. Deze informatie werd meegedeeld aan alle betrokkenen op 16 november 2015. Verder zijn jongeren in een brugproject al sinds enige tijd ook onderworpen aan de welzijnswetgeving, waardoor er voor deze jongeren ook risicoanalyses, werkpostfiches en dergelijke dienen te worden opgemaakt. Dit werd bij de start van het schooljaar nogmaals duidelijk gecommuniceerd naar de organisatoren. Dit is overigens geen wijziging ten opzichte van het verleden.
Door vroeger een oproep naar de organisatoren open te stellen, kunnen we problemen voorkomen. Dit was voor dit schooljaar niet mogelijk door de duur van het voorafgaande parcours om te komen tot deze oproepen, waarbij er lange tijd onduidelijkheid was over de beschikbare middelen vanuit Europa en de invulling van deze middelen. Het protocol – wat het bewijs is van mijn woorden, mocht u eraan twijfelen – tussen het Departement Onderwijs en Vorming en het Europees Sociaal Fonds (ESF) dateert pas van 17 juli 2015. Het was onmogelijk om daarin sneller te gaan, maar nu alles vastligt, kunnen we volgend schooljaar veel vroeger starten.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, bedankt voor het verduidelijkende antwoord. Het is goed dat we volgend jaar heel wat vroeger kunnen starten. Het is nodig om op 1 september klaar te zijn. De promotoren moeten gekend zijn en de afspraken gemaakt. Het is interessant om weten welke aanpassingen er nodig zijn op basis van de evaluatie die zal gebeuren. De bedenkingen die mij bereiken van op het terrein, maken duidelijk dat een en ander best vlotter kan verlopen.
Het is in elk geval positief dat er slechts één ROP is waar bemiddeling nodig was. Bij de andere is het wel vlot verlopen. De verwachting bij de start lag toch wel anders, vooral omdat er nieuwe promotoren waren en omdat men niet kon inschatten in welke mate dit problemen zou opleveren.
Het is ook interessant om te bekijken of de promotoren die actief zijn op het terrein en de nieuwe promotoren er gemakkelijk in slagen om de nodige kwaliteit te leveren. Het gaat hier om jongeren die veel begeleiding nodig hebben. Het is niet vanzelfsprekend om dat op te nemen. Ik verneem van de promotoren dat het een hele uitdaging is om met de middelen die zij hebben, te realiseren wat nodig is. De begeleiding die aangeboden wordt binnen de verschillende brugprojecten, is niet overal hetzelfde. Een aantal promotoren investeren daar extra in omdat zij dat als een doel vooropstellen voor hun organisatie. Maar niet elke organisatie heeft die mogelijkheid. Daarom vind ik het interessant om op te volgen wat de verschillen zijn tussen de promotoren, vooral in het kader van de begeleiding van deze jongeren. In welke mate wordt dat in die evaluatie opgenomen? Ik vind het interessant om dat te bekijken omdat het nu net de bedoeling moet zijn om die jongeren te laten doorstromen naar projecten waarin arbeidsrijpheid vereist is en ook gerealiseerd wordt.
Minister, ik zal de concrete antwoorden op de vragen aan de ROP’s overmaken.
Dank u voor de aanvullende opmerkingen. Ik zal rekening houden met uw opmerking over de evaluatie. Ik zal dat opnemen met de bevoegde administratie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.