Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Ik heb een sms gestuurd naar de heer Diependaele. Kan iemand hem opbellen met de vraag dat hij onmiddellijk komt, zodat de commissie onder leiding van onze voorzitter Amaury kan worden voortgezet?
Mijnheer Diependaele, mag ik u erop wijzen dat we allemaal stipt op tijd komen om zo verder te gaan met deze commissie.
De heer Diependaele heeft het woord.
Jongeman, ik ken uw naam niet, maar u moet opletten met wie u iets influistert, want voor u het weet, zegt u iets belachelijks. (Gelach)
Wij wisten niet dat er twee vragen om uitleg waren weggevallen.
Mijn vraag om uitleg gaat over de intellectuele eigendom. Ik plaats dat in het kader van een vraag om uitleg die straks nog aan bod komt. In Vlaanderen hebben we veel goede ideeën, maar we hebben moeite om die ideeën tot de markt te laten doordringen. Patrick Keereman, de CEO van Nuscience had daarover een interview gegeven. Hij wijt dat voor een deel aan de fenomenale bedragen die universiteiten vragen voor hun intellectual property rights.
Ik wil niet voortgaan op de ervaring of de uitspraak van één bedrijf, maar we horen dat wel geregeld in contacten met ondernemingen. Vlaanderen kent een lange en vruchtbare traditie van innovatiegerichte samenwerking tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven. We zijn daarmee uitmuntend in Europa, want die samenwerking leidt tot gigantisch goede resultaten, en dat moeten we absoluut behouden.
De vijf Vlaamse universiteiten beschikken ook over TTO Flanders (technology transfer offices), een gezamenlijk initiatief van hun diensten voor kennis- en technologietransfer om de valorisatie van de in de universiteiten aanwezige kennis en expertise te maximaliseren ten behoeve van de economie en de maatschappij. Ik voeg dit er uitdrukkelijk aan toe om aan te geven dat het wel degelijk de intentie is van de universiteiten om dat ook te delen. Die intenties zitten goed op alle gebieden.
Minister, u versterkt met uw beleid de visie die Vlaanderen al decennialang heeft over de triple helix, wat zich onder meer vertaalt in de conceptnota rond het clusterbeleid. In mijn streven naar het belang van onze innovatieve economie en onze speerpuntsectoren kan ik dit enkel maar toejuichen. Zeker met het toenemende belang van Intellectual Property (IP) en de valorisatie daarvan, ben ik nieuwsgierig naar de concrete vormgeving van de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven bij baanbrekend onderzoek.
Minister, hoe wordt een correcte bescherming en toewijzing gegarandeerd van intellectuele eigendom die ontstaat bij de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven? Hoe kunnen clusters maximaal de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven maximaliseren en hen tegelijk geruststellen met betrekking tot de intellectuele eigendom?
Minister Muyters heeft het woord.
De link tussen investeren en beschermen van resultaten is terecht. De intellectuele eigendomsrechten zijn daarin erg belangrijk. Wie investeert in onderzoek en ontwikkeling (O&O) moet het nodige belang hechten aan een doordachte strategie inzake intellectuele eigendom. Zeker voor bedrijven is dit cruciaal, maar ook onderzoeksinstellingen zijn zich steeds meer bewust van het belang van intellectuele eigendom en spelen hier een voortrekkersrol in. Het is evident dat de verschillende vormen van intellectuele eigendom ondernemingen toelaten een competitief voordeel uit te bouwen.
Van alle intellectuele eigendomsrechten zijn octrooien het meest bekend omdat er een registratie- en toekenningsprocedure aan verbonden is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de bescherming van auteursrechten op software. Hierdoor zijn over octrooien veel meer cijfergegevens bekend, wat toelaat om tendensen te bekijken. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het belang van octrooien in de uitbouw van een competitief voordeel sterk sectorgebonden is. In de sector van de levenswetenschappen bijvoorbeeld zijn octrooien veel belangrijker en centraler bij de uitbouw van een internationaal competitief voordeel dan in de dienstensector. In de praktijk is het onmogelijk om een geneesmiddel naar de markt te brengen zonder een adequate bescherming. De investeringen die stroomafwaarts in de innovatieketen moeten gebeuren, zijn zo duur dat het nagenoeg onmogelijk is om die te financieren zonder een exclusief recht.
Wanneer kennisinstellingen octrooien of intellectuele eigendom creëren, zal het vaak om basistechnologie gaan die nog een belangrijk vervolgtraject naar O&O vereist om tot een product te leiden. Vroeger in de keten zullen kennisinstellingen vaak octrooien of intellectuele eigendom nemen. Het feit dat men vroegtijdig denkt aan bescherming, laat meteen ook toe om onderzoekssamenwerkingen te structureren en de technologie op een exclusieve basis ter beschikking te stellen van ondernemingen die hier een competitief voordeel mee kunnen opbouwen. De kennisinstellingen nemen in een vroege fase een octrooi of een intellectuele eigendom. Er wordt daar dan verder op gewerkt. In een latere fase kunnen de ondernemingen meer specifiek en meer marktgericht octrooien of intellectuele eigendom nemen. Dit kan gaan om spin-offbedrijven maar evengoed om bestaande ondernemingen. Bij het Interuniversitair Micro-elektronicacentrum (IMEC) zie je dat heel vaak in de samenwerking met bedrijven. Over een meer generiek iets heeft IMEC het octrooi, maar voor de meer praktische uitwerking nemen bedrijven octrooien op eenzelfde octrooi, als u begrijpt wat ik bedoel.
Intellectuele eigendom in het algemeen en octrooien in het bijzonder zijn dan ook essentieel om efficiënte en effectieve technologieoverdracht tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven te faciliteren. Dat is de kern van de zaak.
De manier waarop met intellectuele eigendom wordt omgegaan in concrete samenwerkingsprojecten, is maatwerk en zal al eens verschillen van geval tot geval. In het algemeen kunnen we zeggen dat de correcte bescherming van intellectuele eigendom in de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven gegarandeerd wordt door de correcte implementatie van de Europese kaderregeling voor staatssteun, die ook door het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) rigoureus wordt gevolgd. Ook de eigen Vlaamse wetgeving met betrekking tot wetenschappelijke dienstverlening is hier van toepassing.
Uit eerdere ECOOM-analyses (Expertisecentrum O&O Monitoring) blijkt verder dat de activiteitsgraad – de daadwerkelijke exploitatie – van de octrooiportfolio’s zeer hoog ligt: meer dan 70 procent van de universiteitsoctrooien wordt actief gebruikt door het bedrijfsleven. Wanneer we deze cijfers vergelijken met beschikbare gegevens van andere EU-landen, blijken de Vlaamse universiteiten zeer goed te presteren in termen van activiteitsgraad. Uit de Europese PatVal Survey blijkt dat de activiteitsgraad voor EU-universiteiten op 32,5 procent ligt. De Vlaamse universiteiten realiseren dus een cijfer dat meer dan tweemaal zo hoog is.
Eenzelfde vaststelling kan worden gemaakt ten aanzien van het aantal slapende octrooien. Voor de Vlaamse universiteiten betreft het 10 procent, terwijl het gemiddelde EU-niveau driemaal hoger ligt. Dit laatste fenomeen beperkt zich uiteraard niet tot kennisinstellingen. Ook in het bedrijfsleven zijn er octrooien die niet worden gebruikt. In bepaalde toepassingsdomeinen kan dit zelfs oplopen tot 90 procent.
Kortom, de Vlaamse universiteiten zetten hun octrooiportfolio’s terdege in en gaan specifiek en gericht om met de bescherming en de commerciële aanwending van hun intellectuele eigendom. Dat is deels te wijten aan het feit dat octrooien vanaf een bepaald moment in de procedure toch een relatief belangrijke kost vergen. Men neemt niet voor alles zomaar een octrooi. Er wordt wijselijk beslist om daar waar het de kosten waard is, een octrooi te nemen. De meest beloftevolle technologieën zullen het eerst aan bod komen.
Die kunnen daarna dan worden overgedragen of in licentie gegeven of, zoals ik daarstraks al zei, resulteren in een octrooi op het niveau van een bedrijf.
U weet dat het nieuwe clusterbeleid er in de eerste plaats op is gericht om bedrijven uit verschillende sectoren te laten samenwerken. Uiteraard is de filosofie daarbij ook dat er naast bedrijven ook andere actoren, zoals kennisinstellingen, in een dergelijke cluster kunnen meewerken. Die triple helix is belangrijk, zoals al werd gesteld. Voor de speerpuntclusters geldt de triplehelixsamenstelling vanzelfsprekend als een absolute vereiste, zodat die samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven steeds aan bod zal komen.
Voor de innovatieve bedrijfsnetwerken geldt dat in functie van de specifieke clusterdoelstellingen ook met kennisinstellingen kan worden samengewerkt. Ik ga ervan uit dat ook voor die samenwerking vaak met kennisinstellingen zal worden gewerkt in de toekomst. Ik ga ervan uit dat de clusterorganisaties een belangrijke bijdrage zullen kunnen leveren bij het uitwerken van een aantal basisregelingen. Heel veel is sectorspecifiek, maar ik denk dat er toch sprake is van basisregelingen die terugkomen in de diverse samenwerkingen. Zo zou men bij concrete samenwerkingsprojecten dus een beroep kunnen doen op een soort ‘standaardovereenkomst’. Op die manier zullen we de drempels voor samenwerking verder verlagen. Ik veronderstel dat we het op die manier eenvoudiger maken.
Conclusie: intellectuele eigendom is bij innovatie belangrijk voor bedrijven en onderzoekinstellingen, maar dit wordt door onderzoeksinstellingen vaak in een vroeger stadium genomen. In Vlaanderen worden octrooien vaker omgezet in activiteiten dan elders in Europa. In een clustersamenwerking zullen er wellicht basisregels tot stand komen, die ervoor kunnen zorgen dat in concrete projecten niet steeds opnieuw over intellectuele eigendom moet worden onderhandeld.
De heer Diependaele heeft het woord
Het laatste deel van het antwoord zal ik zonder twijfel als waar aannemen. Over het eerste deel heb ik nog een paar opmerkingen en vragen.
Minister, wat u zegt over octrooi boven op octrooi is eigenlijk het teken dat het goed werkt, dat onderzoeksinstellingen inderdaad meer basisonderzoek doen, waarop dan wordt voortgebouwd door ondernemingen. De cijfers die u hebt genoemd, met die 70 procent, ondersteunen dat. Volgens mij wijst dat erop dat men inderdaad heel goede ideeën heeft in onze onderzoeksinstellingen en universiteiten, en dat er ook een goede doorstroming is naar de ondernemingen, om daar iets mee te doen.
Als ondernemingen gebruik willen maken van octrooien van kennisinstellingen of universiteiten wordt er ook onderhandeld over een prijs. Is dat dan gewoon een privaatrechtelijke onderhandeling tussen twee partners, of niet helemaal? Is daar een vast kader voor? Hoe verloopt dat precies? Hoe wordt die prijs bepaald?
Mevrouw Herbots heeft het woord.
Het gaat hier om een fragiel evenwicht. In ons model wordt wetenschappelijk onderzoek, zeker fundamenteel onderzoek, grotendeels gefinancierd met publieke middelen. We moeten er dan ook over waken dat er een maatschappelijke return is. Ook in de clusters moeten we daarover waken. Bijvoorbeeld voor geneesmiddelen is er langdurig onderzoek nodig, en dat kost geld. Het kan dus niet dat de bedrijven eenzijdig de winst opstrijken, terwijl de patiënt en de ziekteverzekering de pineut zijn.
Er is een vrij sterke Europese regelgeving daaromtrent, over wat kan en niet kan. Als octrooien worden overgenomen, dan moet dat marktconform zijn. Je kunt dat dus niet zomaar aan bedrijven geven. Dat geldt voor de beide opmerkingen.
Wat volgens mij een goed model is, zeker als we het hebben over de clusters en samen onderzoek doen, is dat een aantal betalingen pas gebeuren als er op de markt winst uit voortvloeit. Ik ga ervan uit dat we gaan evolueren naar een aantal standaardcontracten als er gemeenschappelijk onderzoek zal gebeuren. Die standaardcontracten zullen moeten voldoen aan de Europese regelgeving ter zake, en die is vrij uitgebreid. Ik denk dus dat we op die manier moeten komen tot een vereenvoudiging, maar binnen de Europese kaderregeling.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.