Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, ik ga mijn collega Peeraer, die hier in het kader van Zuiddag aanwezig is, de vraag laten stellen.
Dank u wel, collega Parys.
De nascholing voor chauffeurs met een rijbewijs C of D wordt vandaag geregeld met de Europese richtlijn 2003/59/EG. Deze richtlijn bepaalt onder meer dat vermelde chauffeurs hun vakbekwaamheid periodiek moeten aantonen via het volgen van een nascholing van 35 uur, gespreid over een looptijd van 5 jaar.
Minister, eerder verklaarde u in de commissie dat er over het aspect nascholing nog interpretatieconflicten bestaan met het federale beleidsniveau. Zowel het Vlaamse als het federale beleidsniveau meende immers bevoegd te zijn volgens hun eigen interpretatie van de regelgeving in het kader van de bijzondere wet van 6 januari 2014. U sprak eind 2014 nog de hoop uit dat er snel duidelijkheid zou komen en dat Vlaanderen bevoegd zou worden voor het geheel van de rijopleiding.
Als gevolg van deze aanslepende onduidelijkheid op het terrein werd beslist om de Raad van State om advies te vragen. In zijn advies van 15 juni 2015 op het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving met betrekking tot het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, wat betreft de bevoegdheden overgedragen in het kader van de zesde staatshervorming, oordeelde de Raad van State dat de bevoegdheid nascholing wel degelijk aan de gewesten toekomt. Op basis van deze uitspraak kan Vlaanderen nu definitief zijn verantwoordelijkheid ter zake opnemen.
In antwoord op de schriftelijke vraag van de heer Parys, liet u evenwel weten dat het interpretatieconflict nog altijd bestaat. De federale overheid zou een procedure gestart zijn bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tot nietigverklaring van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2015 tot bepaling van de betalingswijze van de retributies, bepaald in het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen.
De FOD Mobiliteit en Vervoer blijft ondertussen ook onverminderd opleidingscentra, bevoegd voor het geven van de nascholing erkennen, alsook de inspectie en controle verrichten in de examencentra en opleidingscentra. Tegelijkertijd wordt Vlaanderen de toegang tot de noodzakelijke databanken en software ontzegd om de taakstelling van het federale beleidsniveau te kunnen overnemen. Deze impasse schept op het terrein heel wat onduidelijkheid en juridische verwarring.
Daarnaast blijken niet alle chauffeurs voldoende op de hoogte te zijn van de verplichtingen die zij moeten nakomen. Zo trok opleidingscentrum Atrium op 30 september nog aan de alarmbel. Zij lieten weten overstelpt te worden met vragen van bedrijven en buschauffeurs die niet op tijd hun opleiding konden volgen of gewoon niet wisten dat ze zich moesten bijscholen. Voor vele chauffeurs lag de deadline immers op 10 september 2015. Het zou vooral gaan om chauffeurs met een rijbewijs D, die occasioneel met de bus rijden om bijvoorbeeld leerlingen te vervoeren. Bij de professionele busbedrijven zouden zich geen problemen voordoen.
Minister, welke stappen zult u zetten om duidelijkheid te creëren over de bevoegdheidsverdeling inzake de nascholing voor chauffeurs met een rijbewijs C en D? Hoe positioneren de andere gewesten zich in deze discussie? Welke argumenten dragen zij aan om deze bevoegdheid naar zich toe te trekken? Welke communicatie kan er naar de sector uitgestuurd worden om duidelijkheid te scheppen over hun verplichtingen en over de wijze waarop ze die moeten nakomen? Voorziet u indien noodzakelijk in een overgangstermijn opdat de rechtsgeldigheid van de rijbewijzen van chauffeurs die niet tijdig het verplichte nascholingstraject hebben gevolgd, behouden blijft?
Minister Weyts heeft het woord.
Tijdens de plenaire vergadering van 1 oktober 2014 is dit onderwerp voor het eerst aan bod gekomen. Ik veronderstel dat het een van mijn eerste vragen was in de plenaire vergadering, over mijn favoriete onderwerp, de zesde staatshervorming.
Ik heb toen onmiddellijk gezegd dat ik ervan uitging dat een en ander wel degelijk tot de Vlaamse bevoegdheid behoort, op basis van het advies van advocatenbureau Stibbe. Dat advies was nogal duidelijk. In het kader van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de zesde staatshervorming werden de gewesten bevoegd voor “de vestigingsvoorwaarden, met uitzondering van de voorwaarden voor toegang tot gezondheidszorgberoepen en tot dienstverlenende intellectuele beroepen”. Die vestigingsvoorwaarden behoren dus tot onze verantwoordelijkheid. Ook de toegang tot het beroep van professioneel bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, behoort ingevolge de staatshervorming tot de bevoegdheid van de gewesten.
Het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing bevat voor professionele bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen de bijkomende verplichting om over een bewijs van vakbekwaamheid te beschikken opdat zij hun professionele activiteiten zouden kunnen uitvoeren.
De stelling van advocatenbureau Stibbe is in de loop der tijd nog versterkt door uitspraken van de Raad van State. Dat is ook niet onlogisch.
Het is zo dat er een grijze zone bestaat na de zesde staatshervorming naar aanleiding van de discussie over welke bevoegdheid tot welk bestuursniveau behoort. Op een bepaald moment zaten de administraties van enerzijds de FOD Mobiliteit en Vervoer en anderzijds het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken in een patstelling. Na een soort van nietes-wellesspel hebben we beslist dat we er gewoon uit moeten komen door een uitspraak te vragen aan de Raad van State. Ik heb bij de Raad van State een besluit ingediend van de Vlaamse Regering waarbij bepaalde technische wijzigingen werden aangebracht aan de regelgeving. Een besluit van de Vlaamse Regering gaat zoals gebruikelijk voor advies naar de Raad van State, die zich meteen ook uitspreekt over de bevoegdheid, met name of een bepaalde overheid wel bevoegd is voor een bepaalde materie. We zouden dus de facto een advies krijgen van de Raad van State over de bevoegheidstoewijzing. Aldus geschiede.
De Raad van State heeft duidelijk bevestigd dat Vlaanderen terzake bevoegd is in het advies van 15 juni 2015 over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering, waarin ik verschillende technische wijzigingen aanbracht met betrekking tot het mobiliteitsbeleid, openbare werken en het vervoer, wat betreft de bevoegdheden die zijn overgedragen in het kader van de zesde staatshervorming.
Daar heeft de Raad van State uitdrukkelijk de principiële bevoegdheid erkend van het Vlaamse Gewest over het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C en D. Maar er zijn nog andere adviezen waarin die visie is herhaald.
Ik had verwacht dat we eruit zouden geraken met dat advies van de Raad van State. Dat advies is er gekomen via een aparte weg, maar het is in elk geval een duidelijk gezaghebbende bron die de knoop heeft doorgehakt. Desondanks blijft er betwisting bestaan over de bevoegdheid op het vlak van vakbekwaamheid en nascholing.
De FOD Mobiliteit en Vervoer blijft zeggen: “L’avis du Conseil d’Etat, ce n’est qu’une opinion, ce n’est qu’un avis.” Ze voelen zich er niet door gebonden, in tegenstelling tot eerdere afspraken. Ze blijven onverminderd opleidingscentra bevoegd voor het geven van de nascholing, erkennen, ze blijven inspectie en controle verrichten in de examencentra en opleidingscentra. Het is zeer verwarrend voor de organisaties in het veld die tussen twee vuren zitten. Hun maakt het ongetwijfeld niet uit, maar ze willen wel weten tot wie ze zich moeten richten.
Ondanks herhaalde vragen blijft mijn administratie op operationeel vlak verhinderd om gewestbevoegdheden uit te oefenen op het vlak van de rijexamens, alsook voor de vakbekwaamheid en nascholing voor voertuigen categorie C en daarboven. De FOD Mobiliteit en Vervoer blijft ons de toegang weigeren tot de databank. Die bevat gegevens van wie wat waar heeft gedaan, zodat we een en ander kunnen consulteren en updaten.
Ik heb nog een laatste poging ondernomen om mijn federale collega te herinneren aan de afspraken die we voordien hadden gemaakt, maar dat is zonder reactie gebleven. Om daaruit te geraken, heb ik die problematiek geagendeerd op het Overlegcomité van woensdag 28 oktober.
In afwachting hiervan zal ik de bevoegdheid zo veel mogelijk uitoefenen, met de nodige beperkingen, gelet op het gegeven dat we geen toegang hebben tot de databank. Zolang mijn administratie geen toegang heeft tot de databank Cronos, zal ze afhankelijk zijn van de FOD Mobiliteit en Vervoer om wijzingen in de databank door te voeren. Dat doen we wel. We zeggen aan de FOD Mobiliteit en Vervoer welke gegevens we hebben en vragen om die te updaten.
De bevoegde kabinetten uit het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben bevestigd dat ze de vraag van het Vlaamse Gewest op het Overlegcomité zullen ondersteunen. We staan hierin dus niet alleen. De federale overheid heeft, toen ze nog bevoegd was, de communicatie georganiseerd in de vakbladen enzovoort. Daarbij werd uitdrukkelijk gewezen op de verplichting conform de Europese richtlijn en de federale regelgeving, om inzake vakbekwaamheid en nascholing het nodige te doen.
Een verlenging van de geplande termijn voor het volgen van de verplichte nascholing is niet aan de orde. Het gaat hier over een regelgeving van een hogere orde. Het is een Europese richtlijn. We kunnen daar niet van afwijken of onze eigen onderdanen daarvan ontslaan. Dit is zeker in het belang van de chauffeurs, die zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid het beroep niet kunnen uitoefenen dat meestal grensoverschrijdend gebeurt.
Bovendien moet ik erop wijzen dat de bevoegdheidsoverdracht, los van de bevoegdheidsdiscussie, geen invloed heeft gehad op de mogelijkheid voor chauffeurs om nascholing te volgen. De instellingen die nascholing aanboden, zijn dat blijven doen en zullen dat ook in de toekomst doen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik ben tevreden dat u zo snel mogelijk duidelijkheid wil creëren voor de sector, want dat is nodig. Klaarblijkelijk hebt u ook het maximum gedaan om dat te doen. Het is erg dat de afspraken die tussen verschillende entiteiten in dit land zijn gemaakt over de bevoegdheidsuitoefening, niet worden gevolgd. Dat is heel ernstig. Het staat als een paal boven water dat Vlaanderen hierin bevoegd is. Als een advocatenkantoor hierover duidelijk is, is dat vrij uitzonderlijk. Als de Raad van State zich daarbij aansluit, niet één keer, maar verschillende keren, en als de andere gewesten exact dezelfde lezing geven aan de bevoegdheidsverdeling, dan is de verwarring die op het terrein wordt gecreëerd voor de mensen die daar actief zijn, bijzonder jammer. Het is het federale bevoegdheidsniveau dat zich niet aan de wet houdt. Minister, het is goed dat u aan de noodrem trekt en dat u dat op het Overlegcomité hebt geagendeerd. We zullen zien wat het resultaat daarvan is.
Het is me ter ore gekomen dat er op dat federale niveau een acute uitbraak van regulitis is. De minister heeft gezegd dat er een aantal erkenningen en controles worden voortgezet door de FOD Mobiliteit, maar blijkbaar wordt daar vandaag een grote willekeur bij gehanteerd. Als dat niet zo is, dan leeft die perceptie danig op het terrein en bij de mensen die er vandaag mee bezig zijn. De heersende politiek was dat de betrokken directeur-generaal nogal arbitrair dossiers goed- of afkeurde zonder zich te baseren op vooraf vastgelegde criteria. Minister, hebt u gelijkaardige zaken opgevangen? Hoe kijkt u daartegen aan? Welke andere aanpak zullen we in Vlaanderen nastreven op dat vlak, zodat we de perceptie, laat staan de realiteit, niet laten bestaan dat er een soort willekeur bij de goedkeuring van bepaalde dossiers wordt gehanteerd?
De heer Ceyssens heeft het woord.
Mijnheer Parys, ik kan u volgen als u zich ergert aan de instelling van een aantal instellingen. We moeten alleen opletten dat als we dit meenemen naar het Overlegcomité we ons niet in de loopgraven ingraven.
Minister, uit alle antwoorden inzake federale dossiers heb ik begrepen dat u een zeer goede relatie hebt met federaal minister Galant. Mijn federale collega’s vertellen me dat minister Galant hetzelfde antwoordt, dat ze een zeer goede relatie heeft met u. Hoog tijd dus voor een galant gesprek. Ik kan u nog meer thema’s geven, zoals spoorstrategie, wegcode, rijbewijs, opleiding, fietshelm, elektrische fietsen, die u daar kunt bespreken. Dat is meer oplossingsgericht dan ons in te graven tegenover elkaar.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Ik wil collega Niels Peeraer feliciteren met de manier waarop hij de vraag om uitleg heeft gesteld. (Applaus)
Hij heeft dat zeer mooi gedaan en met veel bravoure. Hij getuigde van heel veel ervaring. Ik vraag me alleen af waar hij die heeft opgedaan.
Van de heer Parys heb ik weer een truc bijgeleerd: hij laat zijn moeilijke vragen door iemand anders stellen en probeert zich te herpakken in de repliek. Alle hulde aan collega Peeraer.
Minister Weyts heeft het woord.
Mijnheer Ceyssens, ik ben er absoluut niet uit of dit de goede relaties met federaal minister Galant verstoort, integendeel. Dit is een discussie die zich op een ambtelijk niveau heeft afgespeeld. Na een jaar heeft het beleidsterrein alleszins nood aan duidelijkheid. We moeten daar nu gewoon door. Ik kon dat niet langer laten aanslepen.
Inzake administratieve lasten zouden we wel wat bakens kunnen verzetten. Er zijn wel klachten dat elk centrum apart zijn modules moet laten goedkeuren door de FOD Mobiliteit en Vervoer. Er is geen eenvormigheid, er zijn geen uniforme criteria. Daar ligt een mogelijkheid tot meer eenvormigheid en rechtszekerheid. De instructeurs moeten de goedkeuring krijgen bij elk centrum voor ze les kunnen geven in een bepaald nascholingscentrum.
En als zij naar een ander nascholingscentrum gaan, moeten ze opnieuw die vraag stellen. Daar lijkt wel wat ruimte voor minder administratieve lasten en meer eenvormigheid.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, voor uw oplossingsgerichte ingesteldheid en vooral voor het vooruitzicht dat wanneer Vlaanderen de volheid van zijn bevoegdheid hierin zal kunnen uitoefenen, wij ook voor administratieve vereenvoudiging gaan. Ik denk dat dat voor iedereen een goede zaak is.
Ik dank u.
De vraag om uitleg is afgehandeld.