Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, onderwijskundige Els Consuegra van de Vrije Universiteit Brussel heeft recent haar doctoraatsstudie voorgesteld. Het lijkt me altijd goed voor onderzoekers dat, als zij hun resultaten voorstellen, daar aandacht voor is, dat dit wordt opgepikt. Ze onderzocht onder meer hoe onderwijzers reageren op bepaalde gedragspatronen van jongens en meisjes. Met behulp van camera’s werd de interactie in de klas geanalyseerd en leerkrachten kregen ook de kans om de opnames van hun eigen les te herbekijken en te becommentariëren.
Uit haar studie blijkt dat leerkrachten onbewust en ongewild bijna driemaal zoveel aandacht hebben voor het negatieve gedrag en de negatieve eigenschappen van jongens dan voor die van meisjes. Ook blijkt dat jongens zich minder gelijkwaardig behandeld voelen door leerkrachten dan meisjes. Verder valt ook op dat het vooral jongens met ouders van hogere beroepsstatus zijn die het minst opletten, en daarmee lijken weg te komen zonder opmerkingen van de leerkracht. Uit het onderzoek bleek verder dat meisjes in het algemeen meer participeren in de klasgesprekken, maar dat geldt niet voor meisjes die thuis geen Nederlands spreken met hun ouders. Zij steken het minst hun hand op en krijgen het minst vragen van de leerkracht, of zijn het minst aan de beurt om te spreken. Kansen om te spreken in de klas zijn echter voor deze groep leerlingen van cruciaal belang om de taalvaardigheid te verbeteren.
Als laatste, maar zeker niet het onbelangrijkste onderzoek, kwam ze tot de conclusie dat kinderen met een migratieachtergrond sneller een C-attest krijgen dan anderen met dezelfde resultaten. De beslissing om een C-attest te overhandigen, is niet alleen gebaseerd op resultaten. Leerkrachten laten zich – niet intentioneel – leiden door stereotypen en verwachtingen, zegt ze in haar doctoraatsstudie.
Minister, zult u de resultaten van dit doctoraat meenemen in uw plannen rond de hervorming van de lerarenopleiding? In het kader van het omgaan met diversiteit in de klas raadt de onderzoeker aan dat in de lerarenopleiding zeker nascholingstrajecten worden ingevoerd over hoe om te gaan met diversiteit en dat er uitgebreider zou worden stilgestaan bij de actieve rol die leerlingen zelf spelen in klasinteracties. Zult u deze aanbeveling ondersteunen? Zult u de conclusie dat leerkrachten – weliswaar niet intentioneel – kinderen met een migratieachtergrond sneller een C-attest zouden geven, verder onderzoeken? Zult u onderzoeken hoe dit kan worden tegengegaan in de toekomst?
Gelet op de vele discussies die we in dit huis over discriminatie, segregatie en gelijkheid al gevoerd hebben, vind ik dit een belangrijk onderzoek. Het zijn sterke en duidelijke aanbevelingen en resultaten. Daarom leg ik u graag deze vraag voor.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik zag veel interesse op de gezichten van onze bezoekers, niet alleen bij de studenten maar ook bij de leerkrachten. Dit is dus een belangrijke vraag.
Een belangrijke vaststelling van het onderzoek is inderdaad dat onderwijsprofessionals zich vaak niet bewust zijn van stereotypen die werkzaam zijn binnen hun klasinteracties. Dat doctoraat moet ons de ogen openen, en het bevat zeer interessant materiaal.
Verder kijk ik met belangstelling uit naar de bevindingen binnen de verschillende deelonderzoeken van het overkoepelende Procrustesproject. Dit project is een samenwerking tussen de KU Leuven, de UGent en de VUB, en wordt gefinancierd door het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Het wil op zoek gaan naar de oorzaken van de verschillen tussen jongens en meisjes in het secundair onderwijs, en strategieën ontwikkelen om deze ongelijkheid weg te werken. Het slotevenement is gepland op 8 december 2015. Dat is heel binnenkort. Het zou me niet verbazen als we daar heel wat zaken uit leren die wellicht ook in het doctoraat zijn beschreven, en die ons kunnen helpen om actie te ondernemen.
Ik wil onderstrepen dat vandaag diversiteit en differentiëren aanwezig zijn in de lerarenopleiding en bij de professionalisering van veel leraren. Het zijn immers essentiële componenten in het beroepsprofiel en de basiscompetenties van de leraar.
Diversiteitscompetenties en zelfreflectie zijn erg belangrijke componenten voor beginnende en actieve leraren en voor de lerarenopleidingen. Dit onderzoek toont goed aan dat die mechanismen vaak tegelijk op elkaar ingrijpen. Als men diversiteitscompetenties wil hebben, moet men inzicht hebben en kunnen omgaan met de werking van én gender – jongen tegenover meisje – én sociale klasse én etniciteit én specifieke onderwijsbehoeften. Vergeet het M-decreet niet. Men moet kunnen omgaan met kinderen die bijzondere zorg nodig hebben of met kinderen met een beperking die in het gewoon onderwijs les volgen. Het is sowieso cruciaal dat er kansen zijn tot professionalisering met betrekking tot dit thema.
Dit hoeft niet noodzakelijk extern georganiseerd te worden. Een reflectief klimaat in de school en een professionele dialoog in het schoolteam zijn elementair om voldoende kwaliteit te hebben in de school en in de klas. Het invoeren van nascholingstrajecten in de lerarenopleiding is een goede zaak, maar dat ligt bij de lerarenopleidingen zelf, zij zijn hier autonoom in. Ook de onderwijsinstellingen krijgen heel wat autonomie om hun professionaliseringsbeleid uit te stippelen.
In het nascholingsaanbod op initiatief van de Vlaamse Regering staat dit schooljaar wel de uitvoering van het M-decreet centraal. Dat weet u. Ik merk op het veld dat dit noodzakelijk is, dat dit goed is. Ik denk dat daar straks in de lerarenopleiding veel aandacht naar gaat.
Specifiek voor de opleiding kleuteronderwijs willen we samen met de Koning Boudewijnstichting verder werken rond een professionaliseringstraject met focus op kinderarmoede en diversiteit. U weet dat alle opleidingen nu een vak ‘armoede herkennen en erkennen’ doceren. Dat is belangrijk. Als men armoede niet herkent, weet men ook niet hoe men met een bepaalde situatie kan omgaan. Zeker de betere voorbereiding op meer diversiteit is een opdracht voor de lerarenopleiding, maar ook een goede aanvangsbegeleiding van startende leraren en een professionalisering doorheen de loopbaan zijn minstens even noodzakelijk.
Mijnheer De Ro, uw derde vraag baart me wel zorgen. Kinderen met een migratieachtergrond zouden sneller een C-attest krijgen. Twee weken geleden hebben we hier in de commissie een debat gehad over de attestering. Ik heb toen al aangegeven dat we met betrekking tot zittenblijven een duidelijke relatie zien met gender en sociaal-economische status (SES): het percentage zittenblijvers is hoger bij jongens en bij leerlingen die aantikken op drie of vier leerlingenkenmerken. Het is al goed dat we dat weten. Nu moeten we kijken hoe we daarmee moeten omgaan om te zorgen dat die cijfers verbeteren.
Tijdens ons vorig debat heb ik ook gezegd dat door het decreet van 4 april 2014 betreffende de rechtspositie van leerlingen, delibererende klassenraden in het secundair onderwijs het uitreiken van een B- of C-attest schriftelijk moeten motiveren. Als ouders het niet eens zijn, kunnen zij eerst een overleg met de directeur vragen en dan nog een procedure starten.
Ik wil dit decreet evalueren. Die evaluatie is gepland in de loop van 2016-2017. Ik ga niet vroeger evalueren, het bestaat nog maar sinds 2014. Het zou een beetje gek zijn om nauwelijks een jaar na de inwerkingtreding al te evalueren.
De meest cruciale vaststelling in uw vraag en in het onderzoek is dat leraren zich vaak niet bewust zijn van het feit dat zij zich, onbewust dan, laten leiden door stereotypen en verwachtingen. In december krijgen we wellicht weer een pak aanbevelingen hoe we daarmee moeten omgaan.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik ben geëindigd met de belangrijkste vaststelling, inderdaad. De beste reactie van het onderwijsveld op deze onderzoeken is niet een defensieve houding, maar juist om onderzoeksters als deze uit te nodigen om te reflecteren, om kennis te nemen van welke processen zich onbewust afspelen. Het onderzoek zegt om elk kind te bekijken los van sekse, achtergrond, thuistaal, lichamelijke of geestelijke beperkingen. Op enkele uitzonderingen na zal geen enkel parlementslid daar anders over denken. Als we uit onderzoek leren dat er zich onbewust bepaalde processen afspelen, moeten we dat in dit huis durven te bekijken en in dialoog gaan met het onderwijs.
Als leerkrachten in leerlingen geloven, kunnen leerlingen vaak meer dan ze initieel denken te kunnen. Dat is mooi. Er zitten vandaag ook leerlingen van de lerarenopleiding bij ons. Het maakt het beroep van leerkracht een van de mooiste beroepen.
In verband met de evaluatie van de werking van de klassenraad en de attestering, lijkt het me heel goed dat u kijkt wat de nieuwe wetgeving op het terrein heeft teweeggebracht en of er evoluties in zitten. Het is inderdaad nog te vroeg om dat nu te doen.
Voor onze toekomstige werkzaamheden haalde mevrouw Brusseel deze morgen bij de eindtermen ‘gender’ aan. Ik heb de link gelegd tussen de hervorming van de eindtermen en de lerarenopleiding. We moeten deze onderzoekers, ook al zijn ze nog geen éminence grise in hun vakgebied, de kans geven. De ploeg onderzoekers waarnaar u verwijst, minister, bij het IWT is ook vrij jong. Die mensen moeten we hier ook eens het woord geven.
Dat is perfect mogelijk. In het verleden is er ook al onderzoek geweest naar die problematiek. Dat toonde aan dat een leerkracht bepaalde leerlingen meer leerkansen biedt en meer kansen biedt om te antwoorden op vragen in de klas. De leerlingen van wie de leerkracht verwacht dat het kind misschien niet juist antwoordt, krijgen minder de kans om het antwoord te geven, wat hun leerproces natuurlijk niet versterkt maar verzwakt. Dat is ook heel interessant.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Mijnheer De Ro, ik wil u zeker bedanken voor de vraag, het is inderdaad zeer belangrijk onderzoek. Ik heb het geluk gehad om met de doctoranda te kunnen spreken na het afleggen van haar verdediging. Deze ochtend hadden we het over de kloof die nog altijd te groot is in ons onderwijs. We zijn uiteraard allemaal vragende partij, er was daarstraks ook eensgezindheid over. We moeten ambitieus zijn en de lat zo hoog mogelijk leggen voor alle leerlingen. Tegelijk zien we dat heel wat Vlaamse jongeren, wat hun etnisch-culturele of sociale achtergrond ook moge zijn, niet over de lat geraken. De kloof tussen jongeren met zes kenmerken en die zonder, is zeer groot en wordt ook niet kleiner.
Uit dit onderzoek blijkt inderdaad, zoals de heer De Ro zegt, dat er heel wat niet-intentionele discriminatie is bij het attesteren. De onderzoekster liet zelf ook in een van de aanbevelingen weten dat de klassenraden soms wat te gesloten zijn. Men evalueert vrij stereotiep. Dat kun je al doorbreken door bijvoorbeeld externen gewoon nog maar te laten deelnemen aan de klassenraad, zonder dat ze zelfs iets moeten zeggen of moeten beoordelen. Aanwezig zijn is genoeg, bijvoorbeeld één leerkracht van een andere school. Dan krijg je een heel ander en transparanter evaluatieproces. Een andere mogelijkheid is om de bespreking te filmen, zoals zij voor haar onderzoek heeft gedaan, en met de leraars te spreken en te kijken hoe ze, al dan niet intentioneel, soms toch stereotiep beoordelen.
Niet alleen in de lerarenopleiding moeten we aandacht hebben voor die stereotypering qua gender en op sociaal-economisch en cultureel vlak, zoals de heer De Ro zegt, maar ook tijdens het proces van evalueren zelf kan en moet de transparantie groter. Het zal bevorderlijk zijn om discussies en betwistingen achteraf te voorkomen, want niemand heeft iets aan juridisering in ons onderwijs. Iedereen is gebaat bij een transparante evaluatie. Dat moeten we misschien in de discussie brengen. Zoals de minister heeft gedaan bij de lerarenopleiding, om de focus op kinderarmoede te introduceren, kunnen we misschien hetzelfde doen voor de evaluatieprocessen en de transparantie in de klassenraden.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Vorige week is er ook een masterproef verschenen van Tessa Weyns, ook van de KU Leuven. Het is een heel opmerkelijk onderzoek. Zij heeft onderzocht in welke mate een leerkracht invloed kan hebben op de mate waarin leerlingen roddelen en andere kinderen buitensluiten.
Daaruit is gebleken dat leerlingen die les krijgen van een leerkracht die heel veel complimenten geeft, veel minder de neiging hebben om te roddelen op de speelplaats en om andere kinderen uit te sluiten. We hebben het hier al vaak gehad over het pestbeleid en wat we eraan kunnen doen. Welke tools kunnen we jullie geven om dat pesten in de klas tegen te gaan? Dat is een heel lastig gegeven in heel veel scholen. Heel veel complementeren, dat is een mooie tip om mee te geven.
Uit het onderzoek blijkt ook dat hoe ouder de kinderen worden, in het vijfde en zesde leerjaar en hoger, en hoe minder de leerkracht de neiging heeft om te blijven complimenteren en attenties te geven aan de leerlingen, hoe meer het roddelen en het buitensluiten toenemen. Complimentjes en sociale bekrachtiging zijn heel belangrijk.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor jullie schitterende vragen en antwoorden. Jullie hebben dat heel goed gedaan!
De heer De Ro heeft het woord.
Wat kan ik aan dit schouderklopje toevoegen?
De vraag om uitleg is afgehandeld.