Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik heb u in deze commissie al enkele malen ondervraagd over het afsluiten van het zogenaamde Damesakkoord. Om even het geheugen van iedereen op te frissen: in 1991 werd er tussen Vlaanderen en Nederland een Herenakkoord afgesloten waarbij werd vastgelegd dat Vlaanderen de kosten draagt voor Nederlandse leerlingen die in Vlaanderen schoollopen – van het kleuteronderwijs tot de universiteiten –, terwijl Nederland de kosten voor het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland (NOB) en de Open Universiteit op zich neemt. Dat maakt het mogelijk dat Vlamingen in het buitenland hun kinderen naar Nederlandstalig onderwijs kunnen sturen. Dat maakt expats het gemakkelijk om later terug te keren.
Het oorspronkelijke evenwicht tussen deze twee verbintenissen is in de loop der jaren enigszins zoek geraakt, waarbij in Vlaanderen steeds meer Nederlandse leerlingen en studenten onderwijs volgen terwijl Nederland fors bespaart op NOB en de Open Universiteit. Ik haal er even de cijfers bij. De jaarlijkse kost van het onderwijs van Vlaamse kinderen in Nederland bedraagt 134 miljoen euro, terwijl Nederland amper 3,3 miljoen euro uittrekt voor NOB. Het verschil bedraagt dus 131 miljoen euro.
U gaf trouwens in uw antwoord op mijn vraag van 4 juni 2015 aan dat het goed is dat ik u hierover met de regelmaat van de klok vragen stel. Wel, als u mij iets vraagt, dan doe ik dat graag. Tijdens die commissievergadering gaf u tevens aan dat de besprekingen nog niet waren afgerond. In januari hoopte u nog om tegen Pasen het akkoord rond te hebben. Volgens u moet het akkoord expliciet aandacht hebben voor de mobiliteitsstromen van studenten in het hoger onderwijs en moet het een invulling geven aan het engagement van het Vlaams regeerakkoord met betrekking tot het NOB, zodat door dit akkoord een kwaliteitsvol aanbod van NOB wordt gegarandeerd. We onderschrijven die doelstellingen volmondig.
Ik heb deze vraag om uitleg op 1 oktober 2015 ingediend. Op dat moment had ik het antwoord van staatssecretaris Dekker nog niet gelezen. Op 27 oktober heeft hij formeel geantwoord. Hij bevestigt dat de middelen die werden uitgetrokken voor de periode van 2014 tot 2016 vanaf 1 januari 2017 niet meer zullen worden uitbetaald. Hij zegt dat het om een tijdelijke ondersteuning gaat en dat de scholen “weten dat deze tijdelijke subsidie afloopt en daar rekening mee kunnen houden in de kosten voor de ouders van het onderwijs vanaf het schooljaar 2016. Dit zal betekenen dat de bijdrage van de ouders in het schooljaar 2016-2017 hoger zal zijn dan in het voorgaande schooljaar.”
In antwoord op een vraag over het aanbod is de vrees geuit dat een derde van het aanbod van buitenlandse locaties waar Nederlandstalig onderwijs wordt georganiseerd en waar Vlamingen schoollopen zal verdwijnen. Dat is dramatisch. Op het congres van de Nederlandse Taalunie, waar Vlaanderen en Nederland aan participeren, kwam de zaak nogmaals aan bod. De Nederlandstalige scholen in het buitenland zijn cruciaal om Vlamingen in beslissingscentra van buitenlandse bedrijven te krijgen. Want Vlamingen die vier of vijf jaar naar het buitenland gaan en hun kinderen meenemen, willen uiteraard dat hun kinderen na een terugkeer nog kunnen volgen in ons onderwijs. Vandaar het Herenakkoord.
Minister, hebt u ondertussen nog contact gehad met uw Nederlandse collega, minister Bussemaker? Zo ja, zijn er al vorderingen opgetekend? Zo neen, wanneer verwacht u met het Damesakkoord te landen? Welke struikelblokken zijn er nog?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Daniëls, dank u om mij op gezette tijdstippen aan deze belangrijke problematiek te herinneren. Het was inderdaad mijn bedoeling om met Pasen een akkoord te hebben, maar ’it takes two to tango’. Het probleem zit natuurlijk in het feit dat als we zo een akkoord afsluiten, dat wel oké moet zijn en moet voldoen aan al onze verwachtingen.
De rode draden die erin moeten, zijn: het erkennen en blijvend waarderen van de voorbije en bestaande samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, zowel politiek als ambtelijk; het realiseren van een optimale informatie-uitwisseling en leren van elkaar op het vlak van onderwijs en vorming, zeker als het gaat over de studentenmobiliteit; het optimaliseren van de bestaande samenwerking, ook binnen internationale samenwerkingsverbanden, waarbij we in het bijzonder denken aan de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) waar de evolutie van het stelsel van accreditatie een impact heeft op de werking en de kostenstructuur; het inzetten op ministerieel overleg.
Uiteraard moet dat akkoord zeer veel aandacht hebben voor de mobiliteitsstromen van studenten in het hoger onderwijs en de toegankelijkheid voor Vlaamse leerlingen van het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland. Ik heb het antwoord dat u net hebt voorgelezen, ook gelezen. Het is mij bekend. Het is ook een van de grote knelpunten. Ik ben wel blij dat de Nederlandse overheid zich engageert om de financiering van de omkadering en de kwaliteitszorg structureel door te trekken. Dat is circa 2,1 miljoen euro op jaarbasis. Maar het dreigement blijft dat de leerlinggebonden financiering, die al afgebouwd was, gewoon zal worden stopgezet. Dat is 3,3 miljoen euro op jaarbasis. We hebben aangegeven dat dat een zeer grote bijkomende drempel betekent voor expats om naar het buitenland te trekken én om hun kinderen onderwijs in het Nederlands te laten genieten. U hebt het wellicht ook gezien, collega, dat eerder deze maand de Stichting NOB onderzoeksgegevens naar buiten heeft gebracht over de verwachte negatieve impact van de stopzetting van de leerlinggebonden subsidiëring. Dit bevestigt ook de ongerustheid.
Ik kom tot de contacten met de Nederlandse minister Bussemaker. Ik heb op de Benelux-bijeenkomst van 18 mei even in de marge met mijn collega Bussemaker kunnen spreken over de stand van zaken. Toen twee weken geleden de Nederlandse minister-president Rutte bij ons was, heb ik het dossier ook aan onze minister-president bezorgd. Die heeft het met Mark Rutte besproken in de marge van de ontmoeting toen. Volgende week woensdag moet ik een toespraak voor ons land houden op de Algemene Conferentie van de UNESCO in Parijs. Daar is ook collega Bussemaker aanwezig. We hebben afgesproken om tussen onze beide toespraken specifiek rond dit knelpunt een overleg te houden. Ik hoop dat ik daar wat duidelijkheid krijg.
Ik had ook de indruk dat de Nederlandse minister-president vrij gevoelig was voor de opmerkingen die gemaakt zijn. Ik blijf hopen dat er een oplossing kan komen. Ik weet wat de verklaringen in het parlement zijn, maar wij kunnen er maar op aandringen dat het opgelost geraakt. U en ik trekken wat betreft de inhoud van het dossier aan één zeel, mijnheer Daniëls. Met Nederland is er nog wat werk aan de winkel.
De heer Daniëls heeft het woord.
We hebben natuurlijk wel een akkoord. Het is niet zo dat het Herenakkoord van 1991 van de tafel is. Vandaag is dat er nog altijd.
Ik had het gevoel – maar nogmaals, het kan een aanvoelen zijn – dat de Nederlandse minister-president niet echt op de hoogte was van het bestaan van dat Herenakkoord. Dat is nog eens uitgelegd. Maar het is een persoonlijke appreciatie door mezelf. Dat moeten we volgende week uitklaren. Het is juist dat het Herenakkoord bestaat. Het moet dus nageleefd worden. Het kan niet dat men daar eenzijdig wijzigingen aan aanbrengt. Dat moet nog verder uitgeklaard worden.
Minister, dank u wel dat u in dit verhaal mee trekt. U hebt op een bepaald moment gezegd: Crevits laat haar tanden zien. Ik vond dat een hele mooie kop, maar koppen in de media kiezen we natuurlijk nooit zelf. Ik denk dat het moment is gekomen om onze tanden te laten zien. We zien nog altijd, ook in de laatste cijfers van de toelatingsexamens voor arts en tandarts, een heel grote instroom van Nederlanders. We zien ook een heel grote instroom van Nederlanders in ons hoger onderwijs. Is dat negatief? Neen, voor alle duidelijkheid, dat zeggen we niet. We zeggen wel dat de wederkerigheid uit het Herenakkoord moet worden gerespecteerd. Beeld u in dat er geen akkoord is, dan is er hetzelfde probleem. Vlamingen in het buitenland hebben geen Nederlandstalig onderwijs.
We zitten eigenlijk wat in een patstelling. Die patstelling begint op 1 januari 2017. Want als die subsidiëring effectief stopt op 1 januari 2017, dan is het gedaan. De planning voor die scholen en die leerkrachten is problematisch want men kan dit schooljaar nog afwerken, maar dan zitten we muurvast. Ofwel gaat dan de bijdrage van de ouders naar omhoog. Ik heb nog gesproken met mensen van ‘Vlamingen in de Wereld’. Er wordt soms gezegd dat die bedrijven die die mensen naar het buitenland sturen, rijk genoeg zijn en die mensen zelf ook genoeg geld krijgen. Daar moeten we toch mee opletten want die bedragen gaan immers serieus stijgen en we kunnen ook niet meer aan uitbreiding van die uren doen. De uren die ze momenteel krijgen, zijn al niet zo uitgebreid.
Ik wil er heel sterk op aandringen om daar serieus over door te spreken. Een akkoord is een akkoord, in alle richtingen. Anders zullen we moeten nadenken over creatieve systemen. Binnen de grenzen van de Europese maatregelen hebben we niet veel marge om onze eigen burgers op een andere manier onderwijs te laten krijgen dan de Nederlanders. We moeten er toch eens over beginnen nadenken, want anders zal de vraag aan u worden gericht, minister. Die Vlamingen gaan aan u vragen: betaalt u ons. Dan gaat men in Nederland zeggen: het is opgelost! Het onderwijs is er, die Vlamingen zijn gered, en wij moeten het niet meer betalen! Dat is geen goed idee.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik zal mijn best doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.