Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
De heer Janssens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in april van dit jaar is een jonge vrouw van 43 jaar uit Genk plots overleden na een korte maar hevige ziekte. Zij was moeder van een dochter van 17 jaar met wie ze samenwoonde in een sociale woning van de Genkse huisvestingsmaatschappij Nieuw Dak. Zoals de huurwetgeving bepaalt krijgt die dochter zes maanden later in oktober een brief dat ze de sociale woning, waar ze heel haar leven heeft gewoond, moet verlaten.
De huisvestingsmaatschappij stelt dat ze geen andere keuze heeft dan de wet toe te passen. Inderdaad, als je de letter van de wet toepast, is dat zo, maar het is een schrijnend verhaal. Het meisje is minderjarig en heeft het huurcontract niet mee ondertekend. Ook als ze meerderjarig zou zijn en de overeenkomst niet mee ondertekend zou hebben, zou ze de woning conform de Vlaamse huurwetgeving sowieso moeten verlaten.
De Vlaamse Wooncode stelt in artikel 98 inderdaad dat een sociale huurovereenkomst van rechtswege ontbonden wordt als de laatste huurder van categorie a (de referentiehuurder en partner) en/of van categorie b (de partner die na het afsluiten van de huurovereenkomst is gaan samenwonen met de huurder) overlijdt. Alle andere personen die in de sociale woning wonen en de huurovereenkomst mee ondertekenden, zoals meerderjarige kinderen, die men dan huurders van categorie c noemt, moeten in die situatie de woning verlaten.
De ontbindingstermijn van de huurovereenkomst bedraagt zes maanden, maar kan worden ingekort als de huurder dit wilt. Om billijkheidsredenen kan die worden verlengd tot maximaal vijf jaar. Ook minderjarige kinderen moeten bij het overlijden van de ouder of de ouders die de huurovereenkomst overtekenden, dus onverbiddelijk de sociale woning verlaten, conform artikel 98 van de Vlaamse Wooncode.
De redenering die achter de wetgeving schuilt, is enigszins logisch. We zouden in een vreemde situatie terechtkomen indien alle sociale woningen zo maar steeds door kinderen van hun ouders ‘vererfd’ zouden kunnen worden, om het zo te stellen. Dat is zeker het geval als we rekening houden met het grote capaciteitstekort in Vlaanderen in de sociale huisvesting en de lange wachtlijsten, waar we al vele jaren mee worden geconfronteerd. Toch lijkt de onmiddellijke opzeg van kinderen na het overlijden van hun ouder of ouders ook niet meteen de meest menswaardige optie.
Minister, welke mogelijkheden of opties en welke verplichtingen zijn er momenteel voor een huisvestingsmaatschappij om op een menselijke wijze om te gaan met een dergelijke schrijnende situatie? Zijn er wettelijke uitzonderingen die een huisvestingsmaatschappij de mogelijkheid geven een kind in een dergelijke moeilijke situatie in de sociale woning te laten wonen? Werden mogelijkheden met betrekking tot een wat meer menselijke politiek ten aanzien van zowel minderjarige als meerderjarige kinderen na overlijden van hun ouder of ouders reeds onderzocht? Zo ja, wat was het resultaat? Zult u eventueel bekijken hoe we naar een meer menselijk beleid kunnen gaan en desgevallend de wetgeving bijsturen?
Minister Homans heeft het woord.
Ik heb het er altijd een beetje moeilijk mee, alhoewel u geen private gegevens hebt vrijgegeven, mijnheer Janssens, om over zeer particuliere gevallen te praten. U hebt de identiteit niet gegeven, u hebt wel een aantal aspecten meegegeven, maar daarin bent u heel selectief geweest. Het dossier is veel complexer dan hier wordt voorgesteld, maar ik ga niet in op de details, dus u zult niet weten waarom het complexer is.
De bottomline is, en dat is in het verleden altijd gehanteerd en daarvoor hoop ik ook de steun te krijgen, dat het niet de bedoeling kan zijn dat een sociale woning sowieso wordt overgenomen door een kind van een ouder die huurt. Daar pleit niemand voor, het zou tot zeer onrechtvaardige situaties leiden.
U hebt zelf de categorieën van huurders vermeld, dat herhaal ik niet. U hebt ook zelf al mogelijkheden gegeven in uw vraag, die er nu zijn voor sociale huisvestingsmaatschappijen om al dan niet in samenspraak met welzijnsorganisaties en dergelijke tot een oplossing te komen.
U spreekt over het feit de betrokkene minderjarig is. Er zijn dan verschillende mogelijkheden. Betrokkene behoort in dat geval tot de categorie c, namelijk minderjarige of meerderjarige kinderen van een hoofdhuurder. De hoofdhuurder, die tot de categorie a behoort, is in dit geval jammer genoeg overleden. Dan gaat de ontbinding van het contract in op de laatste dag van de zesde maand die volgt op de datum van het overlijden, dus na zes maanden.
In de vorige legislatuur hebben we in deze commissie ook al dergelijke gevallen besproken. Gelukkig gebeurt het niet elke maand, maar tijdens de vorige legislatuur hebben we toch twee of drie gevallen besproken. Om zulke schrijnende situaties te vermijden, is er een regel ingeschreven bij decreetswijziging van 31 mei 2013 dat de verhuurder om billijkheidsredenen kan beslissen om die termijn van zes maanden te verlengen tot maximaal vijf jaar.
Ik heb contact opgenomen met de betrokken SHM Nieuw Dak. Zij hebben mij gezegd dat het gaat over een specifieke, complexe en uitzonderlijke situatie. Ik kan geen details geven, maar ik kan wel zeggen dat de SHM Nieuw Dak in gesprek is met het OCMW, het parket, pro-Deoadvocaten, Jeugdwelzijn enzovoort. Ze bekijken of de mogelijkheid bestaat dat er in dit specifiek geval een versnelde toewijzing komt. Ze doen dat samen met Jeugdwelzijn omdat het om een minderjarige gaat. Daarbij wordt er een beroep gedaan op artikel 24, paragraaf 2, van het kaderbesluit Sociale Huur. Het gaat om een versnelde toewijzing aan jongeren die begeleid zelfstandig wonen. Daarom is de betrokkenheid van welzijnsorganisaties, centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) en Jeugdwelzijn in dezen zeer belangrijk.
Ben ik me ervan bewust dat dit een schrijnend geval is? Ja, maar ik denk dat de huidige regelgeving en het empathisch en pragmatisch omgaan door SHM’s die ook welzijnsorganisaties en dergelijke betrekken als er zich zulke – gelukkig – uitzonderlijke situaties voordoen, volstaat.
Ik denk niet dat het goed zou zijn als we ervoor zouden zorgen dat een sociale woning per definitie overgaat naar het recht op die woning door kinderen. Ik denk echter niet dat dat uw bedoeling was.
Hebben wij contact opgenomen? Zijn de administratie en de SHM bezig met het uitwerken van een menselijke oplossing? Ja. Ik denk dat het de goede richting uitgaat.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, het is inderdaad een complex dossier. Ik ben niet selectief geweest, maar ik heb bewust slechts een aantal elementen opgenoemd. Ik besef namelijk dat we hier niet over het particuliere geval als dusdanig kunnen spreken. In het algemeen is een geval waarbij een meisje van 17 jaar zeer plots haar moeder verliest, sowieso een schrijnende situatie. Ze heeft uiteraard veel meer dan zes maanden tijd nodig om dat psychotrauma te verwerken en die rouwperiode door te gaan die uiteraard een aantal jaren zal duren. In die periode heeft ze natuurlijk nood aan houvast en onder meer uiteraard aan een dak boven haar hoofd.
Ik dank u dat u contact hebt opgenomen met de welzijnsinstanties of de SHM’s. Ik ben blij dat iedereen er op dit moment van doordrongen is dat, onder andere aan deze specifieke situatie, maar ook voor alle toekomstige gelijkaardige gevallen, de nodige zorg moet worden besteed, zonder dat daarvoor – dat begrijp ik uit uw antwoord – een wetswijziging nodig is.
Mijn pleidooi is uiteraard niet bedoeld om zomaar automatisch alle huurcontracten die worden gesloten door volwassenen, aan hun kinderen te laten ‘erven’. Dat was inderdaad niet mijn pleidooi.
Ik dank u expliciet om dit dossier ter harte te nemen.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Voorzitter, ik heb het concrete geval gevolgd in onze Limburgse media. Ik weet er alleen van wat er in de media is verschenen. Ik ben blij met uw antwoord en de oplossing die in dit concrete geval wordt gezocht en zal worden gevonden.
Voor alle duidelijkheid: CD&V blijft u steunen in het feit dat we geen erfeniswoningen willen creëren in een sociale huisvesting. U hebt gezegd wat de mogelijkheden zijn indien er zich toch zo’n concreet geval voordoet. Gelukkig blijft het beperkt tot twee, drie gevallen per jaar. U hebt een aantal mogelijke oplossingen gegeven die kunnen worden onderzocht door de SHM’s.
Minister, wordt dat geval dan telkens ad hoc beoordeeld of is er ook een algemene richtlijn naar de huisvestingsmaatschappijen wat in een specifiek geval de te volgen procedure is? Ik begrijp dat elk geval op zichzelf staat en dat elke situatie toch weer anders is. Zijn er algemene richtlijnen en aanbevelingen voor alle SHM’s zodat in de mate van het mogelijke elke dergelijke situatie door alle SHM’s op gelijke wijze wordt behandeld?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Christiaens, de huisvestingsmaatschappij, in dit geval Nieuw Dak, beoordeelt zelf welke regelgeving het best kan worden toegepast. Ik heb daarnet al een aantal verschillende mogelijkheden gegeven. Zo kan men verlengen tot zes maanden of zelfs zes jaar. Of men kan op basis van het artikel in het kaderbesluit Sociale Huur overgaan tot een versnelde toewijzing van dat artikel zodat de jongere in kwestie onder begeleiding kan komen. Aangezien het over een minderjarige gaat die moet worden begeleid, moet dat dan wel gebeuren in samenspraak met welzijnsorganisaties, met Jeugdwelzijn, het parket enzovoort. Het is aan de SHM zelf om dat uit te maken. We hebben dat gecheckt en ik ben er absoluut van overtuigd dat ze dit dossier ter harte nemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.