Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We weten allemaal dat er een groot tekort is aan kinderopvang in Vlaanderen en Brussel. De wachtlijsten voor kinderopvang hebben een zware impact op mensen. Voor toekomstige ouders is vanaf de zwangerschap de zoektocht naar een crèche een stressfactor. Het maakt ook de combinatie werk-gezin extra moeilijk. Kinderen die naar de kinderopvang gaan, hebben vaak betere schoolloopbanen, wat toch wel cruciaal is. We zetten in op de jongeren van bij de start. Het is een pleidooi dat we vaak in het parlement hebben gehoord.
De Vlaamse Regering wil in een behoeftedekkend aanbod voorzien. Op zich is dat positief, een plaats voor ieder kind dat daar nood aan heeft. Maar de realiteit is heel anders. Er zouden bijna 20.000 extra plaatsen nodig zijn deze legislatuur. U spreekt van 17.500 in functie van de ramingen die er zijn. Het zit wel in die grootteorde.
De begroting van 2015 had 20 miljoen euro extra voor kinderopvang. 7,3 miljoen euro daarvan is uiteindelijk ingezet om extra capaciteit te creëren. Op 16 juli is daar de lang verwachte oproep voor gekomen. We hebben daar in het parlement vaak naar gevraagd. Kandidaten voor subsidies in de kinderopvang konden tot 30 september intekenen op deze oproep.
De middelen worden verdeeld over de verschillende trappen. Ik ga niet in detail in op hoe die trappen zijn verdeeld. Het is van belang dat er op alle trappen in extra middelen is voorzien. Het gaat dus niet alleen over nieuwe plaatsen maar ook over het omzetten van plaatsen. Ik wil op een ding de aandacht vestigen, namelijk dat de basissubsidie verhoogd wordt met ongeveer 174 euro in de eerste trap.
Omdat het budget waarin de Vlaamse Regering voorziet, te klein is om alle noden aan te pakken, is er een rangschikking gemaakt van de gemeenten op basis van hun potentiële nood aan kinderopvang. Na de rangschikking werd bekeken voor welke uitbreiding de gemeente in kwestie in aanmerking komt. Een hoop gemeenten vallen daardoor uit de boot. Vanuit een aantal gemeenten kon je gewoon zelfs geen aanvraag doen omdat de potentiële nood minder hoog zou zijn. Die potentiële nood wordt berekend op het aantal kinderen jonger dan 3 jaar met een werkzoekende of werkende moeder, plus het aantal kinderen jonger dan 3 jaar met een alleenstaande ouder in de gemeente.
Als er te weinig middelen zijn om effectief de vragen te beantwoorden, dan begrijp ik dat er prioriteiten worden gesteld. Ik betreur dat. We hebben vanuit de oppositie herhaaldelijk gezegd dat we het jammer vinden dat die middelen niet voldoende zijn. Maar goed, dan moeten er prioriteiten worden gesteld. Dat je bij die prioriteiten gaat inzetten op nieuwe initiatieven op die plaatsen waar de noden het hoogst zijn, daar wil ik deels in meegaan. Maar dat gaat over nieuwe initiatieven.
Voor reeds bestaande initiatieven heeft deze werkwijze een vrij pervers effect namelijk dat initiatiefnemers die zonder enige vorm van subsidie kinderopvang startten sinds de start van het nieuwe decreet in een gemeente die nu als niet-prioritair wordt aanzien, geen subsidies kunnen aanvragen. Dat zijn wel initiatiefnemers die bewezen hebben dat er een reële nood is omdat ze effectief kinderopvang uitbaten, die ook vaak met heel veel financiële druk zitten, die het water aan de lippen staat en vaak gerekend hadden op een basisbudget. Die hebben het decreet ook gelezen en weten dat ze misschien niet naar trap 2 of trap 3 kunnen gaan, maar wel toegang moeten kunnen hebben tot trap 1 als ze aan een aantal minimale basisvoorwaarden voldoen. Het feit dat ze zelfs geen aanvraag kunnen doen, is voor heel veel initiatiefnemers een streep door de rekening. Als je luistert naar die mensen, hoor je een heel grote demotivatie. Ze zijn gestart zonder subsidies, ze proberen hun plan te trekken, maar als ze die subsidies zelfs niet kunnen aanvragen, is dat voor hen een zware domper.
Ook blijkt dat de potentiële nood in de praktijk niet altijd de enige indicator is om de vraag naar kinderopvang te berekenen. Je moet ergens criteria opmaken, maar sommige bestaande initiatieven kennen bijvoorbeeld een volledige bezetting, omdat er een aantal factoren zijn zoals een tekort in de naburige steden of een gunstige ligging op woon-werkverkeer, maar komen dus niet in aanmerking voor een basissubsidie. Ik herhaal dat ik begrijp dat je voor nieuwe initiatieven gaat kijken naar waar de noden het hoogst zijn, waarbij je in de naburige stad vooral iets nieuws ondersteunt in plaats van in de randgemeenten waar mensen dan noodgedwongen naar uitwijken, nieuwe dingen te zetten. Maar we moeten er toch aandacht voor hebben dat bestaande initiatieven ook perspectieven krijgen en er voor hen eventueel een aangepaste regeling is.
Minister, welk perspectief hebben bestaande kinderopvanginitiatieven uit gemeenten die momenteel niet konden intekenen op de oproep? Hoe communiceert u met hen? Welke boodschap geeft u? Zegt u: vergeet het op lange termijn? Of zegt u: er is hoop op korte termijn om op een nieuwe ronde in te tekenen? Waarom kwam de gezinsopvang niet in aanmerking voor de uitbreidingsronde voor de basissubsidie? Waarom werd beslist om met het uitbreidingsbudget de basissubsidie in de groepsopvang te verhogen? Ik kan me voorstellen dat er effectief een nood is. Ik ben er niet tegen dat er een verhoging is, maar is dat een gevolg van de uitrol van de cao of is dat op basis van een berekening waaruit blijkt dat de basissubsidie onvoldoende is om de reële kosten te dekken? Op welke basis is die verhoging gebeurd? Zullen er aanpassingen van de subsidies komen voor de andere trappen? Stel dat het bedrag te klein was begroot om effectief een oplossing te bieden voor een aantal kinderopvanginitiatieven, betekent dat ook dat voor de andere trappen de subsidiebedragen worden herzien, of liggen die vast? We zijn nu 20 oktober. De oproeptermijn is twintig dagen afgelopen. Zijn alle voorziene middelen toegekend, of zijn er resterende budgetten? Is met andere woorden de vraag groter dan het budget of is er door het maken van de prioritering, een kleinere vraag dan er beschikbaar budget is en zal er een herverdeling komen van de overblijvende middelen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, het is evident dat we telkens binnen de beschikbare kredieten keuzes moeten maken per uitbreidingsronde. Binnen die grenzen van de middelen die jaarlijks ter beschikking zijn voor het versterken van de kinderopvang, komt het erop neer dat we voor de verdeling van de middelen die steden of gemeenten naar voren schuiven waar de nood het hoogst is. Dit is eigen aan elke oefening naar programmatie en het uitrollen van een gericht groeipad. Op basis van objectieve criteria die vastgesteld werden door Kind en Gezin, werd een programmatieoefening gemaakt. Er is voor gekozen, en dit is positief, om die criteria stabiel te hanteren over meerdere jaren. Met andere woorden: het is de bedoeling dat die criteria niet telkens wijzigen, waardoor er voor het werkveld een zekere voorspelbaarheid ontstaat.
De verdelingsoefening of programmatie die we nu hanteren, maakt een rangorde op van gemeenten waar de potentiële nood het hoogst is en bepaalt dus welke gemeenten het eerst in aanmerking komen voor uitbreiding en welke nog niet. Er is gekozen voor een systeem waarbij meerdere doelstellingen nagestreefd worden.
Ten eerste is er de doelstelling om voldoende opvang te creëren, waarbij het de bedoeling is om tegen 2016 op Vlaams niveau voor 50 procent van alle kinderen beneden de 3 jaar in een kinderopvangplaats te voorzien, en op lange termijn, tegen 2020, voor ieder kind met een behoefte aan kinderopvang. Daarom moeten er bijkomende plaatsen gecreëerd worden en is de programmatie ook zo opgesteld dat er eerst plaatsen gecreëerd worden in die gemeenten waar de nood het hoogst is.
Om in te schatten welke gemeenten dit zijn, gaat de verdelingsoefening uit van objectieve parameters, cijfers die voor elke gemeente beschikbaar zijn. Er is gekozen om in de oefening rekening te houden met parameters waarvan uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat die determinerend zijn voor de vraag naar kinderopvang. De gezinssituatie en de werksituatie van de moeder blijken bij uitstek de bepalende criteria te zijn voor de vraag naar en het gebruik van kinderopvang. Volgende parameters worden gebruikt voor het bepalen van de potentiële vraag naar kinderopvang: het aantal kinderen in de gemeente jonger dan 3 jaar met een werkzoekende of werkende moeder, samenwonend of gehuwd en het aantal kinderen jonger dan 3 jaar met een alleenstaande ouder.
Ten tweede blijft het de doelstelling om kwaliteitsvolle en leefbare, voor de organisator, en betaalbare, voor de ouders, kinderopvang te creëren, waarbij de gemeenten die het meeste plaatsen hebben zonder subsidies het eerst aan bod komen.
Zoals gesteld, is het de bedoeling dat gedurende deze legislatuur verder met deze parameters gewerkt wordt. Bij een volgende uitbreidingsronde wordt de rangschikking opnieuw gemaakt. Doordat er tijdens deze uitbreidingsrondes plaatsen toegekend zijn in bepaalde gemeenten, zal de rangschikking mee evolueren. Bij volgende uitbreidingsrondes komen normaliter dus ook andere gemeenten in aanmerking.
In juli 2015 heeft de Vlaamse Regering bekendgemaakt welke nieuwe middelen in 2015 ter beschikking zijn voor subsidies voor kinderopvang van baby’s en peuters: 1,5 miljoen euro voor 1994 extra plaatsen met basissubsidies; 5 miljoen euro gaat naar 835 plaatsen met subsidies aan inkomenstarief; 800.000 euro gaat naar het omschakelen van 1235 plaatsen uit de trap 2 naar plaatsen met plussubsidies. Het bedrag voor basissubsidies groepsopvang wordt op 1 januari 2016 verhoogd van 578,37 euro naar 752,28 euro.
De te maken keuzes hielden ook in dat we, gelet op de grenzen van het budget, in deze uitbreidingsronde enkel inzetten op de basissubsidie groepsopvang omdat de financiële leefbaarheid voor deze organisatoren het moeilijkst is. Om die reden werd in deze ronde niet gekozen voor gezinsopvang.
In het subsidiebesluit is voor diegenen die nog niet gesubsidieerd worden aan het hoogste tarief binnen trap 2 groepsopvang een groeipad voorzien om in fases de bedragen geleidelijk aan te verhogen. Dat moet zo gebeuren wegens de uitrol van de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst. Daarnaast is er voor allen die werken zonder subsidie voor inkomenstarief, de toenemende concurrentiedruk van voorzieningen die werken met inkomenstarief. Om die reden hebben wij ook voorzien in een verhoging van de basissubsidie voor trap 1.
Eind september 2015 werd een bestek uitgeschreven om in het voorjaar van 2016 een onderzoek te laten doen naar de kostenstructuur van voorzieningen met kinderbegeleiders trap 2. Als daaruit een aantal zaken zouden blijken, zou dit tot aanpassingen aanleiding kunnen geven.
De beschikbare budgetten zijn integraal voorzien in dit uitbreidingsplan. De werkelijke besteding hangt natuurlijk af van de effectief ingestuurde aanvragen. De beslissingen worden in de loop van de volgende maanden door Kind en Gezin genomen. Wij komen daarin niet tussenbeide. Op dat moment zal duidelijk zijn of er nog budget onbesteed blijft en zal er bekeken worden of en hoe we de resterende budgetten gaan besteden.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord. U herhaalt dat we keuzes moeten maken met beperkte budgettaire mogelijkheden. U herhaalt de criteria op basis waarvan de prioritering wordt gemaakt. Er zijn nu initiatieven die uit de boot vallen omdat ze begonnen zijn in een niet-prioritaire gemeente. Dan kun je zeggen dat ze dat maar niet hadden moeten doen of dat ze het elders hadden moeten doen, maar soms beginnen mensen nu eenmaal een initiatief in hun eigen gemeente. Maar als zij een succesvolle werking hebben, moeten wij die mensen een perspectief bieden. Dat zijn wel mensen die aan een reële opvangnood beantwoorden, die momenteel een sociale onderneming starten die een reële nood lenigt, terwijl wij zeggen dat we zullen zien wanneer hun gemeente ooit in de prioriteitenzone komt. Maar dat kan nog heel lang duren als je de pech hebt om niet op de juiste plek te zitten.
Ik herhaal dat ik dat begrijp voor nieuwe initiatieven, maar voor bestaande initiatieven bestaat dan het risico dat we starters zullen hebben die na een paar jaar moeten stoppen omdat ze hun budgettair kader niet rondkrijgen. Dat is bijzonder jammer omdat er wel degelijk kinderen op de kinderopvang zitten. Het gaat niet om initiatieven die geen kinderen hebben.
Minister, ik herhaal mijn vraag: welk perspectief biedt u aan bestaande kinderopvanginitiatieven? Verwacht u dat het effectief zal lukken om tegen het einde van deze legislatuur een behoeftedekkend aanbod te hebben, en dus ook een basisfinanciering voor alle initiatiefnemers die daartoe in aanmerking komen, en bij voorkeur nog inkomensgerelateerd, daar waar er interesse voor is, of kiest u voor een langere termijn omdat u voelt dat ondernemers die voelen dat het er nooit zal komen, nu moeten beslissen om niet voort te doen? Als ze weten dat het er wel komt, zoeken ze een overbrugging voor een aantal jaar. Maar die onzekerheid en onduidelijkheid vormen een zeer zware druk op hun schouders, alleen al ten aanzien van de banken die in de leningen voorzien om de werking draaiende te houden.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik wil nog eens benadrukken dat ik een voorstander ben van de verhoging van de basissubsidie omdat we nu al weten dat het voor zelfstandige initiatieven toch al zeer moeilijk is om zonder subsidie in trap 2 concurrentieel te kunnen werken en te voldoen aan alle erkenningsnormen. Een verhoging van de basissubsidie was absoluut noodzakelijk. Zelfs met die verhoging zullen deze initiatieven het nog moeilijk hebben om te overleven. Alle opvanginitiatieven onmiddellijk een subsidie in trap 2 geven, is niet realistisch. Ik begrijp absoluut de ontgoocheling van veel opvanginitiatieven die al werken in trap 1 en hopen op trap 2. We zullen de komende jaren moeten werken aan een systeem dat ervoor kan zorgen dat deze initiatieven kans hebben op de subsidie in trap 2.
De heer Persyn heeft het woord.
We moeten misschien ook rekening houden met de realiteit dat mensen de gemeentegrens oversteken. Ik weet dat het heel moeilijk is om te planifiëren. De gemeente kan daarbij de cellulaire eenheid zijn voor de inschatting van vragen en nood en eventueel planning. Het feit is dat sommige mensen de pech hebben om in een bepaalde gemeente te zitten en daarop gesanctioneerd worden, zelfs als er compensaties zijn. Misschien moeten we dit naar een iets hoger niveau, intergemeentelijk, opentrekken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat laatste kan ik eigenlijk wel volgen. Als je in een situatie komt waarin je kunt beginnen te ‘finetunen’, is dat zeker een argument dat in ogenschouw moet worden genomen. Dat is de typische vraag van Leuven over de inkomende mensen die daar kinderopvang zoeken en werken, maar die niet uit de regio afkomstig zijn. We moeten dat onder ogen nemen. Maar we zitten nu nog niet in een fase dat we een soort programmatie hebben. We hebben nu een vraag: “Je hebt uitbreidingsmiddelen, en dat zal het ene jaar meer zijn dan het andere. Hoe ga je die prioriteren?” Dat is een wat andere benadering. Als je moet prioriteren, moet je inderdaad keuzes maken.
Ik ben het ook eens met het feit dat we die basissubsidie moeten kunnen laten evolueren. We doen daar inspanningen voor. Het systeem zoals het in het decreet is opgevat – de eerste trap met de vrije prijszetting, maar eigenlijk ook ongeprogrammeerd: je kunt, bij wijze van spreken, overal beginnen – houdt natuurlijk ook een risico in. Je moet proberen die basissubsidie zoveel mogelijk toe te kennen aan iedereen die begint. Maar zonder programmatie is dat toch een financiering. Dat is een open-endverhaal, als je het op die manier bekijkt. We moeten daar zeker nog een aantal stappen zetten. Het is echt wel de bedoeling dat we geleidelijk aan proberen om die sector matuur te maken. Ik kan daar helaas geen formeel antwoord op geven, laat staan dat ik er een exact jaar voor kan noemen.
Collega’s, ik wil toch nog eens een bekend verhaal in algemene termen herhalen. Als je kijkt naar de manier waarop er de laatste vijf jaar geprioritiseerd is, blijkt er een ongelooflijk grote prioriteit geweest te zijn voor de versterking van de zelfstandige sector. Dat is massaal geweest! Het gaat om 80 van de 100 miljoen euro voor de zelfstandige sector. We hebben dat gedaan om die sector op hetzelfde level playing field te krijgen. We zijn daar zelfs nog niet. We zullen daar nog inspanningen moeten doen. Telkens als er budgettaire ruimte is, moet dat gaan naar uitbreiding van capaciteit maar ook naar versterking van de levensvatbaarheid. Dat verklaart ook waarom we kunnen zeggen dat dat geld zoveel bijkomende inkomensgerelateerde (IKG) plaatsen gaat geven, waarbij ik niet kan zeggen dat het zoveel bijkomende plaatsen geeft omdat ik niet weet hoeveel mensen willen verschuiven van het ene statuut naar het andere. We weten dat we op dat vlak nog stappen moeten zetten. We zullen dit nog een aantal jaren moeten blijven doen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Eigenlijk zegt u dat u geen idee hebt wanneer u die mensen perspectief kunt geven. Het onderscheid tussen zelfstandigen en niet-zelfstandigen mogen we niet meer maken met het nieuwe decreet. Maar de facto gaat het om een aantal mensen die vroeger als zelfstandigen werden beschouwd en die recent begonnen zijn, een jaar of anderhalf jaar geleden, na de start van het decreet.
Zij zien het decreet als volgt: er zijn een aantal trappen en bij de eerste trap krijg je een basisbedrag. Over de volgende trappen staat er nog niet veel in, enkel dat het met een programmering gebeurt. Wel is er een impliciet engagement voor de basisfinanciering. Het heet ook ‘basisfinanciering’. Er zijn reële verwachtingen dat men op dat startbedrag kan rekenen, daarna komt het doorgroeien. Het perspectief dat dit effectief zo zal zijn in alle gemeenten, wordt niet geboden, zelfs niet op middellange of lange termijn.
Ik herhaal dat er initiatiefnemers zijn die een reële nood hebben. In en rond Leuven zijn er recent een aantal kinderdagverblijven gestart. Ze dreigen de deuren te moeten sluiten terwijl ze heel veel kinderen uit het Leuvense opvangen. Bij hen is er geen objectieve nood, maar in Leuven wel. Er ontstaat een wrange concurrentie tussen de gemeenten. Ook ontstaat de situatie dat de ene zelfstandige wel de basissubsidie krijgt en de andere niet. Ook dat is geen eerlijke concurrentie.
Ik begrijp dat er al veel middelen naartoe zijn gegaan en dat er nog heel veel middelen naartoe zullen gaan, maar het is belangrijk dat we die mensen, de sociale ondernemers die doen wat wij belangrijk vinden, namelijk kinderen opvangen, op een eerlijke en correcte manier perspectief bieden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.