Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de aanpak van de asielcrisis in Halle-Vilvoorde
Vraag om uitleg over de werking en uitwerking van Vlabzorginvest
Verslag
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, we hebben daarnet al een uitgebreide vraag gehad over dit onderwerp, waar een stuk over Halle-Vilvoorde in vervat zat. Ik kan het dus kort houden. De vaststelling van de provincie Vlaams-Brabant in haar vierde opvolgingsrapport – ik waardeer overigens het werk van de provincie om iedereen in Brussel bij de les te houden, over de legislaturen heen – is dat de reden waarom er op een aantal terreinen nog geen vooruitgang geboekt is, tweeërlei is.
Ten eerste is het een zeer moeilijke regio om bij calls antwoorden te krijgen. Ten tweede is er de enorme bevolkingsaangroei in de afgelopen tien jaar. En de voorspellingen leren ons dat die de komende tien jaar niet minder zal zijn. En als je hetzelfde aanbod behoudt en je bevolking neemt toe, dan ga je qua aanbod en plaatsen per tienduizend inwoners achteruit. Dat is elementaire wiskunde.
Het laatste opvolgingsrapport heeft nog eens duidelijk aangestipt dat er op een aantal terreinen een grote achterstand is en dat die niet te verklaren is door een te kleine vraag in de regio. Ik heb goed geluisterd naar het antwoord dat u daarnet aan collega Parys hebt gegeven. Ik zal mijn vraag dan ook heel specifiek maken. Als dat antwoord er vandaag niet is, mag dat ook schriftelijk bezorgd worden.
Het zou in onze regio zeer goed zijn om er een zicht op te hebben welke investeringen de komende jaren kunnen gebeuren en welke oproepen er zullen gebeuren. Dan kan het misschien iets zijn dat zowel de provincie als een aantal grotere gemeenten en steden op dat terrein zelf ook wat organisaties gaan aanporren. Ik heb dat zelf al ervaren. We hebben elkaar al over verschillende dossiers gesproken, waarbij u terecht zei dat je, als er dan middelen zijn, er mee voor moet zorgen dat er op het terrein voldoende capaciteit is om op die vraag in te gaan. Wij willen dat graag doen, maar net als bij scholenbouw zou het helpen als we er een beetje zicht op hebben wat in de komende drie, vier jaar de programmatie kan zijn en welke middelen er beschikbaar kunnen zijn om die achterstand van Halle-Vilvoorde weg te werken.
Een andere problematiek, collega’s, gaat over de asielcrisis. We hebben een viertal weken geleden een vergadering van de commissie Algemeen Beleid gehad, waar we in algemene termen over de aanpak van de Vlaamse Regering van de asielcrisis gesproken hebben. Ik wil het hier in het bijzonder hebben over de aanpak in Halle-Vilvoorde en over wat Welzijn kan doen.
De aanpak van de asielcrisis moet op vele vlakken georganiseerd worden. Daar is zeker ook een taak weggelegd voor Welzijn. Zo hebben veel mensen die net in ons land zijn aangekomen, en in het bijzonder hun kinderen, vaak nood aan gespecialiseerde bijstand. We denken bijvoorbeeld alleen nog maar aan het helpen van kinderen met trauma’s. In de regio Halle-Vilvoorde waren er al verschillende collectieve opvangcentra voor de vluchtelingen, zoals het asielcentrum in Alsemberg en Vilvoorde. Recent vernamen we ook dat Zaventem aan de beurt is. Er zijn ook de diverse lokale opvanginitiatieven (LOI’s) waarin in de regio wordt voorzien.
In dezen verschilt onze regio absoluut niet van andere regio’s. Wel verschilt ze fundamenteel van andere regio’s op het vlak van welzijnsvoorzieningen. We kennen ter zake inderdaad een historische achterstand. Er bestaan wachtlijsten bij verscheidene diensten. Daarenboven – en ik kaartte dat eerder al aan in deze commissie – is er ook het probleem dat de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) geen kinderen opvangen waarvan de ouders anderstalig zijn. Collega’s, ik hoef u dat niet uit te leggen: de mensen die hier net aankomen, zijn zelden Nederlandstalig.
Minister, in het licht van die vaststellingen heb ik de volgende vragen. De Vlaamse Regering heeft voor 120 miljoen euro aan provisies vrijgemaakt om de asielcrisis aan te pakken. Hoeveel van die middelen zullen naar Welzijn vloeien en voor welke doeleinden zullen die middelen worden gebruikt? Gelet op de historische achterstand in onze regio, hoeveel van de middelen die Welzijn krijgt, zullen naar de regio gaan? Hoe zult u ervoor zorgen dat de extra nood aan opvang en begeleiding van deze vluchtelingen zal worden aangepakt, zonder dat dit bestaande wachtlijsten nog zal verzwaren? Gelet op het feit dat alle vluchtelingen per definitie niet-Nederlandstalig zijn, hoe gaat u het probleem aanpakken dat de cgg’s in Halle-Vilvoorde niet kunnen en willen werken met kinderen van anderstalige ouders?
De heer Persyn heeft het woord.
Voorzitter, ik zal mijn vraag ook inkorten. Er is al veel gezegd. Ik wil me meer specifiek richten op het instrument Vlabzorginvest, dat ook al ter sprake is gekomen. Dat engagement was inderdaad genomen in zowel het regeerakkoord als diverse beleidsnota’s. We zijn een jaar verder. Ik verwijs ook naar het derde opvolgingsrapport van de provincie Vlaams-Brabant. Ik heb het hier bij me. Ik heb het ook op digitale drager, voor mensen die het niet zouden hebben gekregen. Het is inderdaad zeer lezenswaardig, en zoals steeds is alles heel bevattelijk voorgesteld, met mooie diagrammen en kleurtjes en alles wat je wilt. Een pluim dus, inderdaad, voor de mensen van de provincie. Tijdens de voorstelling van dat rapport heeft de gedeputeerde voor Welzijn geopperd om de beschikbare middelen voor het impulsbeleid, toch 2 miljoen euro per jaar, integraal in te kantelen in het instrument Vlabzorginvest. In één moeite heeft ze daar bovendien aan toegevoegd dat men dat ook niet breed mocht uitsmeren, maar het heel selectief moest inzetten in de meest stiefmoederlijk behandelde sectoren, sectoren die op het eerste gezicht misschien minder attractief zijn. Er is inderdaad reeds een grote inhaalbeweging voor de residentiële ouderensector, dus daar moeten niet opnieuw veel middelen naartoe gaan. De minister zegt het terecht: op dat vlak is er een ernstige inhaalbeweging gebeurd. Op een aantal andere deeldomeinen is dat echter niet zo.
Minister, hoe staat het met de uitrol van Vlabzorginvest? Is er al enige vooruitgang geboekt? Zijn er al bepalingen vastgelegd over dit concept? Zal men zich bijvoorbeeld spiegelen aan het bestaande vehikel Vlabinvest? Men moet het warm water niet uitvinden. Zijn er anderzijds nog extra concrete acties ondernomen om die historische achterstand verder aan te pakken? Daar is al deels een antwoord op gekomen. Ligt er een concreet actieplan of stappenplan voor? Hoe staat u tegenover het volledig inkantelen van die middelen en het heel doelgericht en selectief inzetten ervan, zoals uw partijgenote, Monique Swinnen, heeft bepleit op de voorstelling van het opvolgingsrapport?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Geachte leden, mijn excuses, ik wil niet onbeleefd zijn en de indruk geven dat ik uw vragen niet opnieuw wil beantwoorden, maar op een aantal vragen heb ik dus al geantwoord. Ik zal misschien bekijken wat ik daar nog aan moet toevoegen.
Mijnheer De Ro, er is toch een verschil tussen de scholenbouw en de programmatie binnen de welzijnssector. In ons geval gaat het niet zozeer over de vraag of er investeringsmiddelen zijn voor het realiseren van infrastructuur, maar gaat het over de vraag of er financiering is voor de zorg en de dienstverlening die binnen die infrastructuur moeten worden gerealiseerd. Ter zake zijn we voor een aantal sectoren afhankelijk van groeipaden.
Anders dan in het onderwijs, de wereld die u uiteraard zeer goed kent, bestaat er niet zoiets als een decreet dat bepaalt dat, als er kinderen bij komen, er ook middelen bij komen, of dat, als er senioren bij komen, er ook middelen bij komen. Elk jaar moet men dat dus ook budgettair in een kader brengen.
De sector waarvoor er een meerjarenraming is gemaakt, is de sector van de personen met een handicap. Dat is een document dat ook hier in het parlement is besproken en goedgekeurd. Bij een andere sector, die van de residentiële ouderenzorg, hebben we, omdat er ongeveer 20.000 voorafgaande vergunningen in het circuit waren, op een bepaald moment gezegd dat we toch graag een link zouden maken tussen het moment waarop men in exploitatie gaat en de raming waarin we moeten voorzien in onze begroting. We hebben daar inderdaad gevraagd wie met een voorafgaande vergunning op welk moment wou opengaan. We hebben dan ook een aantal jaren de budgettaire consequenties daarvan moeten vastleggen, al was het maar omdat de mensen die die investeringen doen, er toch van moeten kunnen uitgaan dat we kunnen financieren als men opengaat.
Voor een aantal anderen is het enigszins ook bekijken welke budgettaire ruimte er gedurende een aantal jaren beschikbaar is. Voor een aantal ervan hebben we ook gewerkt met oproepen, waarbij initiatiefnemers moesten intekenen. Vaak zijn dat zaken die te maken hebben met intersectorale afstemming. Ik geef een voorbeeld: we zijn druk bezig die capaciteit voor complexe dossiers uit te breiden. Dat zijn rugzakken voor jongeren met een multiproblematiek, die diverse soorten expertise vereist. Dan verwacht men dat de stakeholders op het terrein overleggen en bekijken of ze samen een insteek geven. Ik weet dat men bijvoorbeeld in Vlaams-Brabant daarmee druk bezig is geweest, met de vraag of men al dan niet zou meedoen. Daarom ben ik enigszins ingegaan op de vraag of er een call kan gebeuren.
De beide vraagstellers, en ook de heer Parys, veronderstel ik, werden enigszins geïnspireerd door het rapport dat de provincie heeft gemaakt. Nu wil ik de collega’s van de N-VA niet bovenmatig irriteren, maar die opdracht met betrekking tot sociale planning is aan de provincies gegeven precies om hen in staat te stellen ter zake te sensibiliseren en ervoor te zorgen dat er voldoende aandacht kwam voor die problematiek. Collega Swinnen heeft inderdaad enigszins haar levenswerk gemaakt van het tonen dat er reële noden zijn in de provincie Vlaams-Brabant, en nog meer in de regio Halle-Vilvoorde. We zullen in de toekomst bekijken hoe die bevoegdheid qua sociale planning elders kan en moet worden gepositioneerd. Ik heb er echter op zichzelf – en dat was ook uw vraag, mijnheer De Ro – absoluut geen bezwaar tegen dat, als we binnen de provincie Vlaams-Brabant een vehikel als Vlabzorginvest maken, we nog gaan prioriteren voor bepaalde regio’s. Dat lijkt me zeer logisch. U weet beter dan ik dat de regio Leuven van nature een regio is waar er al heel veel is, al was het maar omdat dat ooit historisch is ontstaan uit spin-offs.
Ik denk dat ‘van nature’ een gevaarlijke term is.
Historisch dan, excuseer. Dat waren spin-offs van de universiteit, dat was verbonden met Gasthuisberg en zo. Dat is een van de verklaringen voor het feit dat veel initiatieven zich daar hebben gevestigd of er zijn ontstaan.
Ik denk persoonlijk – en dat lijkt me ook de intentie te zijn geweest – dat naar aanleiding van de nieuwe taakafbakening van de provincies zal worden bekeken hoe we dat vehikel van Vlabinvest op Vlaams niveau kunnen installeren, met deze regio en specifiek de Vlaamse Rand als doel. Ik ben het er eigenlijk ook wel mee eens dat we het warm water niet moeten uitvinden: bestaande vehikels leveren voldoende inspiratie op om daarmee om te gaan. Een van de te beantwoorden vragen is natuurlijk hoe we de overdracht van de middelen vanuit de provinciale insteek naar de Vlaamse overheid georganiseerd krijgen op zo’n manier dat we die middelen dan ook kunnen deviëren naar zo’n vehikel. Volgens het schema waarbinnen wij nu bezig zijn met betrekking tot die provinciale taakstelling en de transitie, nemen we dat mee naar het overleg, waarvan collega Homans trouwens de coördinator is. Op mijn lijst staat dat we op dat moment bekijken wat er moet gebeuren met die provinciale middelen, en of die eventueel kunnen worden georiënteerd.
Wat de asielcrisis betreft, u weet dat we een aantal maatregelen hebben goedgekeurd om die verhoogde instroom van erkende vluchtelingen te kunnen opvangen, op Vlaams niveau dan. Dat is een systeem dat in de schoot van de regering is ontwikkeld en waarbij er ook zeer sterk wordt gemonitord. Welzijn behoort tot de beleidsdomeinen die wellicht snel een impact zullen ondervinden van een verhoogde instroom. In de begroting 2016 is er in een budget voorzien dat meteen beschikbaar is, en er is een deel dat in provisie wordt gehouden voor mogelijke bijstellingen op basis van de monitoring. Voor ons gaat dat over ongeveer 11,5 miljoen euro.
We hebben afgesproken, en dat zullen we binnen Welzijn ook doen, om zo veel mogelijk te zullen uitgaan van de bestaande structuren en te zullen investeren in tijdelijke initiatieven, met als finaliteit een tijdelijke capaciteitsverhoging, een intensifiëring van de samenwerking tussen de organisaties en sectoren en deskundigheidsbevordering en expertisedeling. We gaan dat dus monitoren. U weet dat daar een ministerieel comité voor is opgericht. Ik zal over dat alles niet te veel uitweiden, maar we gaan dat uiteraard ook binnen ons beleidsdomein doen. We hebben nu dus een stuurgroep met een vertegenwoordiging van de diverse administraties, van Pleegzorg Vlaanderen, van de centra algemeen welzijnswerk, van het categoriaal aanbod en meld- en infopunten, van de sector die instaat voor traumabegeleiding, van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), van het Agentschap Integratie en Inburgering, van de onderwijsadministratie, van de federale dienst Voogdij, van het federale parket en van Fedasil.
We zullen nu dus op korte termijn inzetten op de verhoogde inzet voor de meest kwetsbare groepen, met name de jonge kinderen, de niet-begeleide minderjarigen en de gezinnen met kinderen. We gaan ook proberen expertise in te zetten bij een verhoogde inzet voor psychosociale begeleiding, een aanbod qua traumabegeleiding en uiteraard ook een versterking van de woonbegeleiding. Dat veronderstelt veel samenwerking met de lokale besturen. Daarvoor hebben we op 2 oktober een oproep gelanceerd. In die oproep staan alle maatregelen die we denken op korte termijn te kunnen initiëren. Sommige van die maatregelen lopen op dit ogenblik eigenlijk al. Die oproep betreft: het versterken van de pleegzorg voor de opvang van niet-begeleide minderjarigen en erkende vluchtelingengezinnen met kinderen; het voorzien in residentiële buffercapaciteit voor niet-begeleide minderjarigen; de uitbouw van een centraal meldpunt; het voorzien in een regionaal aanbod voor traumabegeleiding, in overleg met onderwijs; bijkomende capaciteit qua begeleid zelfstandig wonen voor adolescente niet-begeleide minderjarigen; het voorzien in een versterking van de psychosociale begeleiding binnen de centra algemeen welzijnswerk, in samenwerking met de gespecialiseerde gezondheidszorg; het tijdelijk uitbreiden van het aanbod woonbegeleiding van de centra algemeen welzijnswerk, in afstemming met de lokale besturen. Dan zijn er nog een aantal maatregelen om de impact op de werking van Kind en Gezin te ondervangen. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de vaccinaties.
Die oproep is nu dus vertrokken. U vraagt hoe de noden zullen worden gelenigd, gelet op de historische achterstand op het vlak van welzijnsvoorzieningen in Halle-Vilvoorde. Wij verwachten dat de initiatiefnemers bij hun kandidatuur een eerste raming van de noden maken, op basis van eigen registraties en een reeds ervaren verhoogde druk op hun reguliere werking. Vanaf de start zal die nauwgezet worden gemonitord, en kan dat ook worden bijgesteld. Ook in functie van wat we binnenkrijgen qua evaluatie van de noden ter plaatse zullen we proberen te prioriteren. De Vlaamse Regering heeft aan het Agentschap Integratie en Inburgering de opdracht gegeven om op te treden als coördinerend agentschap met betrekking tot het verzamelen van cijfermateriaal. Voor welke regio de middelen worden ingezet, zal dus afhankelijk zijn van diegenen die zich bereid melden om een initiatief te nemen, maar ook van de noden die zouden blijken uit die monitoring.
Er is dus voor gekozen om dat in een tijdelijk kader te doen. Het is echt niet de bedoeling dat dit recurrent is. We willen snel kunnen werken, met zo weinig mogelijk impact op de ‘normale’ werking van de organisaties. Ik hoop natuurlijk dat de initiatiefnemers in de regio vanuit de inschatting van hun eigen situatie, bijvoorbeeld de situatie van de cgg’s, beseffen dat ze nu zelf een initiatief moeten nemen, dat ze op die omzendbrief moeten ingaan. Ik hoop uiteraard dat uit de reacties zal blijken dat er voldoende initiatieven zijn in de regio, die ons ook toelaten om dat snel te honoreren.
De heer De Ro heeft het woord.
Bedankt minister, voor de aanvullende antwoorden. Ik wil vooral inzoomen op de asielproblematiek, omdat die nog iets dringender is. U zegt dat de oproep vertrokken is. U verwees dan zelf ook naar cgg’s, maar kunnen de CLB’s daar ook op intekenen?
Tot voor enkele jaren konden we binnen het onderwijs een beroep doen op traumaspecialisten van Defensie. Op een bepaald ogenblik is dat gestopt, waarschijnlijk omdat asielcrises komen en gaan en op een bepaald moment de noodzaak om mensen extra te begeleiden, veel kleiner werd, of misschien ook door besparingen bij Defensie. Is het mogelijk dat Defensie hierop zou kunnen intekenen of dat het initiatief genomen wordt om opnieuw de traumaspecialisten van het Belgische leger in te zetten, die in het verleden zeker voor jongvolwassenen goed werk geleverd hebben op heel wat plaatsen?
Wat de extra plaatsen in onze regio betreft, hoop ik dat de cgg’s daarop zullen intekenen. Als het in de praktijk echter zo blijft dat kinderen met anderstalige ouders niet geholpen worden, zitten we natuurlijk vast. Ik blijf daar zowat tussen het woordvoerder zijn vanuit Onderwijs naar cgg’s, en omgekeerd hoor ik daar dat er problemen zijn om dat te doen. Dat houdt verband met aanpak en methodes. Het is echter geen oplossing dat we met de kinderen naar Brussel moeten gaan, want daar zit men ook al aan de limiet. Ik denk dat hier gewoon het gezond verstand en de hulpvraag moeten primeren. Als er jongeren in nood zijn, moeten degenen die in de sector actief zijn, hun verantwoordelijkheid opnemen, al gaat het dan over mensen en jongeren met anderstalige ouders. Ik denk dat net het algemeen principe is dat als mensen hier aankomen, wij een aantal plichten in verband met integratie en inburgering opleggen. Maar omgekeerd kunnen we toch moeilijk kinderen straffen omdat hun ouders een andere taal spreken. Dat zou een Vlaamse gemeente onwaardig zijn.
De heer Persyn heeft het woord.
Bedankt, minister, voor de moeite die u doet om extra antwoorden te formuleren. Ik ben wel vertrouwd met de opdrachten van de provincie, maar het euvel van de achterstand, in het bijzonder in de subregio Halle-Vilvoorde, is eigenlijk al rond de eeuwwisseling gedetecteerd, en toen bestond mijn partij nog niet.
Ik wil inpikken op een concreet voorstel van uw gedeputeerde om minstens één van de deelbevoegdheden, met name het impulsbeleid, ter waarde van 2 miljoen euro per jaar, wat toch niet niks is, onmiddellijk al in te kanten. Ik vond dat eigenlijk een heel concrete voorzet. Ik vind dat uitzonderlijke situaties uitzonderlijke maatregelen vragen. Als er vijftien jaar lang recurrent een gapende wonde zit in de zorgflank van Vlaanderen, al is dat dan in de Vlaamse Rand rond Brussel, dan zijn daar ook uitzonderlijke maatregelen nodig. Als er te weinig respons komt vanuit het veld, is het misschien ook aan de regering of aan het parlement om daar concreet voorstellen rond te doen.
Ik pik nog even in op het probleem van de asielcrisis. Ik heb in een vorig leven antropologisch veldwerk gedaan. Het gaat in dit geval niet alleen over een taalprobleem, maar over een probleem van cultureel inleven in de zorgsituatie van die kinderen en hun ouders. Ik denk dat veel vluchtelingen Engels of Frans spreken, het is dus niet zozeer alleen het taalaspect, maar de hele beleving van die mensen, niet alleen rond traumaervaring, maar ook hoe ze hun lichaam, hun gezondheid beleven. In het rapport van collega Swinnen van 2012 stond ook dat er vaak een mismatch is in culturele aanpak, niet zozeer alleen in taalaanpak. Ik wil dus een warme oproep doen: als er mensen geïdentificeerd worden die daarop correct een antwoord kunnen bieden, die kunnen wanneer acute zorgvragen verstreken zijn, perfect doorstromen naar andere roepingen, zoals het sociaal-cultureel werkveld, later begeleiding van zware zorgbehoevenden in de ouderenzorg of in de sector van personen met een beperking.
Ik heb nog één opmerking, maar die heeft geen betrekking op de achterstand in Halle-Vilvoorde. Wie de rapporten van de provincie goed leest, ziet dat er in de provincie Vlaams-Brabant een andere regio is die toevallig ook met een H begint, het Hageland, dat ook erg achterloopt en geconfronteerd wordt met een totaal andere sociaal-demografische situatie: ontvolking, een oudere bevolking, en jammer genoeg te weinig ouderenvoorzieningen, te weinig thuiszorg, desinteresse, jonge mensen die naar Brussel trekken. Ik wil een lans breken om deze regio niet uit het oog te verliezen.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik ben blij dat mijn vraag om uitleg van vorige week in de Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand aan minister Weyts over de problematiek van de oorlogsvluchtelingen nu een vervolg kent via de vraag van collega De Ro, want het is absoluut een terechte vraag. Het antwoord van minister Weyts heeft mij vorige week niet gerustgesteld, hij gaf mij niet echt de indruk de urgentie ervan te begrijpen.
Nu de resultaten bekend zijn van het rapport van de dienst Welzijn van de provincie denk ik dat de titel ‘Wel op weg’ beter vervangen zou worden door ‘We zijn er nog bijlange niet’, want dat is eigenlijk wel de conclusie.
De extra druk van de vluchtelingenproblematiek weegt in het bijzonder zwaar in onze regio en vraagt inderdaad dat we een tandje bij steken. In verband met Vlabzorginvest zou het bij uitstek het vehikel moeten kunnen zijn om de historische achterstand voor zorg weg te werken. In april heb ik daarover de stand van zaken gevraagd aan minister Weyts, en hij heeft geantwoord: het staat nog in zijn kinderschoenen, het denkspoor moet nog worden uitgewerkt, we zullen middelen moeten zoeken, maar aangezien nu met het oog op andere bezorgdheden aan het budget wordt gewerkt, valt dit nog verder uit te werken.
U geeft aan dat u in de middelen ervoor voorziet. Collega Persyn zei daarnet dat uitzonderlijke situaties uitzonderlijke maatregelen vergen, wat ik volmondig steun. Met betrekking tot Vlabzorginvest zou ik dan ook graag vernemen wat het vervolg zal zijn en welke extra inspanningen u zult doen in het traject zodat de uitbouw van Vlabzorginvest wordt verzekerd.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik ben het met veel zaken eens. Mijn inschatting is dat op het moment dat we over de transitie met de provincie spreken, we dan ook de suggestie van deputé Swinnen moeten meenemen om te zien hoe we die kunnen omzetten in een opportuniteit. Daarvoor moet uiteraard overleg gepleegd worden met mijn collega Weyts. Ik denk dat het duidelijk is dat ook hij daarin een rol moet spelen. Vanuit het standpunt van Welzijn is het moment aangebroken om de timing en de randvoorwaarden te creëren om dat concept in te vullen. De rol, de techniek en het instrument voor de provinciale taakstelling waren wel degelijk vroeger gepland. Aangezien we dat nu afbouwen, moet er een alternatief voor komen.
In Vlaanderen zijn er nog sommige zaken waarvoor om historische redenen bepaalde noden niet worden ingevuld. Maar in dit geval, en zeker wanneer het gaat over de erkende vluchtelingen, moet op het terrein gekeken worden naar initiatiefnemers die de vraag effectief willen stellen. We hebben binnen de regering afgesproken dat we de ondersteuningsvraag vanuit Onderwijs rond trauma enzovoort zouden invullen via onze oproep. Alle mogelijke partners kunnen hieraan meewerken. Als u contacten hebt op het terrein, en u kunt mensen suggereren om daarop in te tekenen, is het nu het moment om dat te doen. De deadline voor de eerste oproep staat in onze omzendbrief. Ik kan hem hier laten of op het internet plaatsen. Hij is ook gepubliceerd. De oproep moet tegen medio november aankomen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.