Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, dit is een opvolgingsvraag van een schriftelijke vraag waarin ik cijfers heb opgevraagd over de verdeling van het welzijnsaanbod in Vlaanderen over de verschillende provincies. De cijfers legden belangrijke verschillen bloot per regio. Daarbij vallen de onderinvesteringen in de Vlaamse Rand op. De verschillen zijn zo groot dat ze niet verklaard kunnen worden door enkel een verschil in vraag.
Dat is weerspiegeld in de cijfers van Vlaams-Brabant. Vlaams-Brabant klokt af op 411 tewerkstellingsplaatsen in welzijnsvoorzieningen per 10.000 inwoners. Het gemiddelde in Vlaanderen is 479 plaatsen, en West-Vlaanderen telt 112 plaatsen per 10.000 inwoners meer dan Vlaams-Brabant, of 523 voltijdsequivalent (vte) per 10.000 inwoners. Logischerwijs vertaalt zich dat ook in het relatief beperkt aantal mensen dat in de welzijnssector werkt in Vlaams-Brabant. Het zijn er 53 per 10.000 inwoners, het Vlaams gemiddelde ligt op 60 en West-Vlaanderen klokt af op 63. Vlaanderen is één welzijnsregio. Ik ben helemaal niet van mening dat we in elke provincie een identiek welzijnsaanbod zouden moeten maken.
Er zijn wel een aantal sectoren die heel erg plaatsgebonden zijn, zoals integrale jeugdhulp. We proberen te zorgen dat een kind zo dicht mogelijk bij zijn thuisomgeving is. Vlaams-Brabant beschikt over 5,5 plaatsen per 10.000 inwoners in integrale jeugdhulp, terwijl het gemiddelde in Vlaanderen het dubbele is. In West-Vlaanderen zijn er 12 beschikbare plaatsen per 10.000, wat nog een stukje meer is. De situatie in Halle-Vilvoorde is nog een pak slechter dan in de oostelijke kant van de provincie. Het aantal erkende centra voor herstelverblijf bedraagt 0 in Vlaams-Brabant, in West-Vlaanderen zijn er 120. Ook de kinderopvang is heel plaatsgebonden. Daar kan je ook niet zomaar zeggen dat er 20 kilometer verder aanbod is. In die kinderopvang valt vooral het cijfer van de buitenschoolse kinderopvang op: 5,12 plaatsen per 100 kinderen in Vlaams-Brabant ten opzichte van 10 voor Limburg.
De geestelijke gezondheidszorg laat een ander plaatje zien. De regio’s Turnhout, Mechelen, Zuid-Oost-Vlaanderen en Zuid-West-Vlaanderen zijn de rode lantaarns. Zij krijgen respectievelijk 6,24 euro per inwoner, 7 euro voor Mechelen en Zuid-Oost-Vlaanderen en 7,64 per inwoner voor Zuid-West-Vlaanderen. De Vlaamse Rand zit aan ongeveer 8 euro en Leuven aan 8,7 euro per inwoner. Dat is onder het gemiddelde van 9,67 euro per inwoner. De verschillen zijn deels te verklaren door een aantal extra opdrachten die bepaalde centra voor geestelijke gezondheidszorg hebben. Het blijft echter een vaststelling dat bepaalde regio’s een veel uitgebreider aanbod kunnen uitbouwen om aan hun vraag tegemoet te komen.
Er zijn drie elementen belangrijk. Zo speelt de programmatie een belangrijke rol. Bijvoorbeeld voor bijzondere jeugdzorg en integrale jeugdhulp krijgt iedere regio een bepaald gewicht bij de toekenning van nieuwe middelen. Daar spelen socio-economische factoren een rol in.
Een tweede element is dat men binnen een provincie gemiddeld een goede score kan hebben, terwijl bijvoorbeeld een regio als de Vlaamse Rand, die een eigen profiel heeft, daar helemaal anders kan uitkomen. Het komt vaak voor dat extra middelen voor de provincie Vlaams-Brabant niet in de Vlaamse Rand worden geïnvesteerd maar in het arrondissement Leuven omdat daar meer sociaal ondernemerschap aanwezig is. Het is dan gemakkelijk om dat te continueren bij een uitbreiding.
Een derde element is de instroom die een belangrijk gewicht heeft in de verdeling van de uitbreidingsmiddelen. We moeten daar opletten voor bepaalde perverse effecten. Aangezien sommige jeugdrechters bijvoorbeeld minder geneigd zijn om in de Vlaamse Rand een residentiële plaatsing op te leggen gezien het ontbreken van de capaciteit en aangezien er minder voorzieningen zijn om bepaalde aanmeldingen te doen, dreigt de investeringsachterstand in de Vlaamse Rand op die manier toe te nemen.
Minister, welke oplossingen ziet u voor het wegwerken van de onderinvesteringen in bepaalde regio’s en specifiek in de Vlaamse Rand? Ziet u de mogelijkheid om de bestaande programmatie te verfijnen om de perverse effecten te vermijden en binnen een provincie voor de nodige evenwichten te zorgen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We zijn er ons inderdaad van bewust dat het welzijnslandschap zoals het historisch is gegroeid in Vlaams-Brabant, en meer specifiek het aanbod in het arrondissement Halle-Vilvoorde, bijzondere aandacht vergt. U kijkt naar bepaalde stukken. Als u bijvoorbeeld de tewerkstelling in Gasthuisberg neemt, dan kunt u heel andere beschouwingen maken. De regio Halle-Vilvoorde vraagt echter om een aantal historische redenen wellicht bijzondere aandacht.
Tijdens de vorige regeerperiode hebben we een aantal structurele hervormingen op de sporen gezet, onder meer op het vlak van kinderopvang, pleegzorg en het algemeen welzijnswerk. Die bewegingen zijn het fundament waarop we in deze regeerperiode verder bouwen, evalueren en bijsturen waar nodig.
Bij de opmaak van het regeerakkoord spraken we af om binnen de bestaande budgettaire mogelijkheden en op een geleidelijke manier te bouwen aan een gepast beleid. Het uitgangspunt is daarbij dat we evolueren naar een meer vraaggestuurd model dat intersectorale samenwerking, continuïteit en toegankelijkheid waarborgt. Ook de vermaatschappelijking van de zorg plaatsen we daarbij voorop. De Vlaamse Regering heeft de ambitie om een sociaal beleid te voeren dat alle Vlamingen maximaal ondersteunt en in staat stelt volwaardig te participeren aan de samenleving.
Naast de emancipatorische visie op de patiënt-cliënt, die zoveel mogelijk zijn zorgtraject mee vorm geeft, is het ook belangrijk om het sociaal netwerk van de patiënt en de cliënt in zijn onmiddellijke omgeving te versterken en te valoriseren. We zijn ervan overtuigd dat op deze manier en op basis van de budgettaire prioriteit die we aan die uitdaging geven, het mogelijk is om een betekenisvolle stap te zetten in het verbeteren van de toegankelijkheid van tal van ondersteunings- en zorgvragen, ook in de Vlaamse Rand. Specifiek met betrekking tot de situatie in de Vlaamse Rand kunnen we verwijzen naar de beleidsnota van collega Weyts, bevoegd voor de Vlaamse Rand, die complementair aan de instrumenten die zijn uitgewerkt door Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de achterstand inzake het welzijns- en gezondheidslandschap aanpakt via het concept Vlabzorginvest. Het concept is een instrument dat gronden ter beschikking stelt om nieuwe zorginitiatieven te realiseren met het nodige kapitaal. Het voornemen om met Vlabzorginvest de achterstand inzake het welzijns- en gezondheidszorgaanbod in de Vlaamse Rand terug te dringen is een engagement uit het regeerakkoord. We zullen het uitvoeren en ter bespreking stellen bij de overheveling van de persoonsgebonden bevoegdheden van de provincie.
U weet ook dat we steeds bereid zijn om mee na te denken over instrumenten en maatregelen om het welzijnslandschap in Vlaanderen verder te versterken. Wat betreft het beleidsdomein, maken we dit concreter, en dat geeft ook een beter perspectief van de inspanningen die worden geleverd. Ik overloop ze even.
Het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin maakt momenteel werk van een programmatie voor de sector van het algemeen welzijnswerk. De programmatie is een instrument om een evenwichtig gespreid aanbod van hulp- en dienstverlening te bepalen op basis van objectieve gegevens, onder meer over de bevolking en de maatschappelijke probleemdomeinen. Voor de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) wordt rekening gehouden met regiokenmerken, met factoren inzake de maatschappelijke kwetsbaarheid of het psychisch onwelzijn van burgers, met factoren die lokale verankering waarborgen en met de voorwaarden voor het hulp- en dienstverleningsaanbod. We willen er alvast aan toevoegen – en dit is belangrijk – dat wat de twee meest recente uitbreidingen van de CAW’s betreft, we expliciet rekening houden met de situatie in de Vlaamse Rand en Halle-Vilvoorde. Die twee meest recente uitbreidingen zijn de crisismeldpunten binnen de jeugdhulpverlening en de projecten Wonen-Welzijn.
Wat de crisismeldpunten betreft, werden de CAW’s met negen voltijds equivalenten versterkt, en daarbij werd expliciet rekening gehouden met de factoren als aantal aanmeldingen en het bestaande aanbod. Het CAW in Halle-Vilvoorde werd versterkt met 1,8 voltijds equivalenten. Dat is na Antwerpen het grootste aandeel in de uitbreiding. Voor de projecten Wonen-Welzijn worden in het raam van het regulariseren van deze initiatieven alle provincies versterkt met 1,5 voltijdse equivalenten. Voor Vlaams-Brabant voorzien we in 2,3 voltijds equivalenten en voor Brussel 0,5 voltijds equivalenten. De beslissing om voor Vlaams-Brabant te voorzien in een hogere versterking, is natuurlijk ook ingegeven door de situatie in Halle-Vilvoorde.
Wat de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) betreft, moeten we een degelijk getrapte zorg kunnen realiseren, zodat mensen volgens de ernst van hun noden en vragen op de juiste plaats kunnen worden geholpen. Meer mensen vroeger helpen met een getrapte zorg, betekent naast inzetten op vroegdetectie en -interventie ook sterker inzetten op zelfhulp en eerstelijns geestelijke gezondheidszorg, een eerstelijns geestelijke gezondheidszorg dicht bij de mensen, zonder wachttijden, die snel en vroeg kan ingrijpen en die andere eerstelijnshulpverleners vanuit hun specialisatie in geestelijke gezondheidszorg kan ondersteunen. Eind dit jaar start het agentschap Zorg en Gezondheid met de voorbereiding van een nieuw decreet Geestelijke Gezondheidszorg, dat de ambulante sector in de verschillende regio’s een kader moet geven om hun werking verder uit te bouwen, die beantwoordt aan de noden van de populatie. Andere dan face-to-face-contacten, bijvoorbeeld contacten online en groepsmethodieken, moeten in deze regelgeving mogelijk zijn, maar ook een uitbreiding van de basiscapaciteiten staat op de agenda. Daarvoor zal een analyse van de behoeften en daaraan gekoppeld een programmatie moeten gebeuren.
In het thuiszorgbeleid gaat ook extra aandacht naar de Vlaamse Rand. Sinds 2010 wordt er bij de toekenning van bijkomende uren subsidiabel contingent gezinszorg een voorafname gedaan voor gemeenten van de Vlaamse Rand net zoals voor Brussel Hoofdstad. Een van de gehanteerde criteria bij de verdeling van het bijkomende subsidiabele uurcontingent, was de voorbije jaren de invulling van de programmatie op het niveau van een regionale stad, zoals gedefinieerd in het Zorgregiodecreet van 23 mei 2003, dit in het voordeel van de regio’s met een lage invulling van de programmatie. Een verhoging van het aanbod van de lokale dienstencentra is in de eerste plaats afhankelijk van de initiatiefnemers zelf. Alle nieuwe initiatieven tot 2014 zijn in 2015 gesubsidieerd. Voor nieuwe initiatieven van 2015 is binnen het beschikbare budget prioriteit gegeven aan opstartende lokale dienstencentra in gemeenten waar nog geen dienstencentrum actief was.
Op het vlak van ouderenzorg vindt er binnen Vlaams-Brabant een heuse inhaalbeweging plaats wat betreft de realisatie van woongelegenheid waarvoor een voorafgaande vergunning werd gegeven. In de komende jaren zullen er 2578 extra woongelegenheden in de provincie worden gecreëerd.
Binnen de sector voor personen met een handicap wordt bij de verdeling van de middelen uitbreidingsbeleid voor de Vlaamse provincies en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest rekening gehouden met de zogenaamde historische achterstand. In verhouding tot het bevolkingscijfer is het aanbod voor personen met een beperking in bepaalde regio’s minder uitgebreid dan in andere regio’s. Onder deze regio’s valt inderdaad de regio Halle-Vilvoorde, naast bijvoorbeeld Antwerpen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Bij de provinciale verdeling van de middelen uitbreidingsbeleid wordt 10 procent voorafgenomen om de historische achterstand geleidelijk weg te werken. Het is anderzijds ook zo dat het aantal geregistreerde vragen bij de centrale registratie van zorgvragen per 100.000 inwoners in deze regio gevoelig lager ligt dan in de rest van Vlaanderen. Op 31 december 2014 waren er in Vlaanderen gemiddeld 206,66 actieve vragen van meerderjarigen per 100.000 inwoners, terwijl er in Vlaams-Brabant en Brussel slechts 129,92 waren. Aangezien het aantal geregistreerde actieve vragen ook een parameter is van de verdeling van het uitbreidingsbeleid, wordt de historische achterstand slechts in beperkte mate kleiner.
Wat het aanbod van jongerenwelzijn betreft, kunnen we noch inzake het bestaande aanbod, noch inzake het tempo van het uitbreidingsbeleid in vergelijking met andere regio’s spreken van een achterstand. We moeten trouwens opmerken dat de bezettingsgraad van de voorzieningen in Vlaams-Brabant gemiddeld lager ligt dan in de rest van Vlaanderen.
Wat Kind en Gezin betreft, gebeurt bijvoorbeeld voor de kinderopvang een geleidelijk beleid via uitbreidingsrondes. Die zijn, zoals u weet, gebaseerd op het al bestaande aanbod in verhouding tot de doelpopulatie. De gehanteerde programmatiecriteria houden hier dus wel rekening mee om bijkomende plaatsen te creëren in regio’s waar de nood het grootst is. In de huidige oproep voor nieuwe subsidies voor inkomenstarief komt Vlaams-Brabant sterk aan bod.
U hebt cijfers aangehaald voor jongerenwelzijn en de capaciteit in functie van de bevolking. De cijfers die wij hebben, geven aan dat er geen echte achterstand is, maar ik vermoed dat dat wel eens te maken zou kunnen hebben met het feit dat de regio Leuven daarin is verrekend, en dat men daardoor niet specifiek van een achterstand in de subregio Halle-Vilvoorde kan spreken.
Mijn ervaring in de laatste jaren is dat het vaak een kwestie is van initiatieven die over de nodige startpositie beschikken om uitbreidingsbeleid te kunnen ambiëren. En dan is het vaak een kwestie van de dure grondprijzen, wat echt wel een issue is. Dat hadden we in de vorige intergewestelijke staatshervorming opgevangen door toe te laten dat de provincies impulsfinanciering mochten geven die regiospecifiek zijn. In de toekomst moet Vlabzorginvest daar mee een antwoord op bieden.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Ik had inderdaad al opgevangen dat u bijvoorbeeld voor de projecten Wonen-Welzijn 2,3 vte's hebt toegekend voor Vlaams-Brabant – waarvoor dank, trouwens. Ze hebben dan binnen Vlaams-Brabant zelf beslist om 1,8 vte’s naar Halle-Vilvoorde te laten gaan en 0,5 naar Oost-Brabant. Dat is dus goed nieuws wat algemeen welzijnswerk betreft.
We hebben het op 15 september al gehad over de verdeling van de middelen voor algemeen welzijnswerk over de verschillende provincies in Vlaanderen. U zei toen dat u snel werk zou maken van die vernieuwde programmatie. Kunt u uitleggen waarom die gemengdeprogrammatiecommissie vorige week niet is samengekomen, en wanneer die dan wel zou samenkomen? Ik weet dat mensen op het terrein daar zeer teleurgesteld over waren, omdat ze daarnaar uitkeken.
U hebt de vorige keer gezegd dat we naar het bredere spectrum van diensten moeten kijken. Ik ben het daarmee eens, maar als je gaat kijken naar de vte’s die de OCMW’s in Vlaams-Brabant inzetten, zie je altijd weer diezelfde verhoudingen. In Halle-Vilvoorde heb je 3,9 vte’s en in Oost-Brabant 4,1, terwijl het gemiddelde in Vlaanderen op 4,9 ligt. Dus ook in die OCMW-functie heb je weer een achterstand ten opzichte van het gemiddelde in Vlaanderen. Voor de mutualiteiten heb ik geen cijfers gevonden, dus ofwel zijn die overal hetzelfde, ofwel zullen zij hetzelfde patroon vertonen, maar dat vlakt de achterstand die de CAW’s in hun onthaalfunctie hebben, niet uit. Dat is toch belangrijk om in het achterhoofd te houden.
Ik vond uw opmerking toen ook heel terecht dat je ook moet kijken naar alle bijzondere opdrachten die die CAW’s erbij krijgen. Dat is verschillend van CAW tot CAW, en dus heb ik eens de oefening gemaakt. Ik heb de CAW’s op provinciaal niveau met elkaar vergeleken en heb de bijzondere opdrachten eruit gefilterd. Het hangt er een beetje van af of je de inwonersaantallen van 2013 of van 2014 gebruikt, maar je krijgt daar opnieuw hetzelfde beeld, en dat had ik niet verwacht. Als je kijkt naar het bedrag per inwoner op provinciaal niveau dat aan algemeen welzijnswerk wordt besteed in Vlaams-Brabant, zit je aan 10,37 euro. In Limburg zitten ze aan 10,36 euro, maar in West-Vlaanderen bijvoorbeeld zitten ze aan 14,5 euro. Het Vlaamse gemiddelde ligt op 12,5 euro.
Zelfs als je die extra opdrachten eruit filtert, kom je dus tot een grote discrepantie. Daarmee wil ik nog eens onderstrepen dat we daar blijvend aandacht voor moeten hebben. Het probleem is nog niet opgelost.
Wat betreft alle andere sectoren die u hebt opgesomd: daar zitten heel positieve elementen in, zoals een aantal voorafnames, in thuiszorg, maar ook in de sector voor personen met een handicap. Ook in ouderenzorg ontwikkelt zich een heel positief beeld voor de provincie. Als de programmatie helemaal wordt ingevuld, doen we ook effectief een inhaalbeweging.
Als je alle factoren samenlegt en een aantal cijfers probeert te ontrafelen, zie je dat het probleem blijft. We moeten er blijvend aandacht voor hebben dat het welzijnsaanbod in de zorgregio Vlaanderen, zeker als het gaat over diensten die lokaal gebonden zijn, op een evenwichtige manier wordt gespreid en verdeeld.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We moeten inderdaad zien dat ongelijkheden tussen bepaalde regio’s worden weggenomen. Ik vind trouwens dat die zorgregio Vlaanderen en Brussel moet omvatten, en niet enkel Vlaanderen. Maar ik ga ervan uit dat dat voor de collega vanzelfsprekend is. (Opmerkingen van Lorin Parys)
Maar het volstaat dus niet, minister. Het gaat er niet om de schaarste eerlijk te verdelen, het gaat erom onze zorgnoden adequaat te beantwoorden. Bij een programmatie moet bekeken worden wat de reële noden zijn, en niet enkel of deze provincie of die zorgregio beter of slechter af is dan de andere. We moeten die ongelijkheden niet aanvaarden, maar we moeten zien dat we tot een volwaardig zorgaanbod komen. En in alle domeinen die daarnet besproken zijn, zijn er grote noden. De CAW’s zijn qua werkvolk zeker niet overbezet in verhouding tot de vragen die er zijn.
We zullen bij de komende begroting moeten kijken dat de bezorgdheden van de collega’s beantwoord worden. Ik hoop dat er dan ook steun zal zijn vanop de meerderheidsbanken om de nodige investeringen te doen om die programmaties te halen, en dat we niet langer moeten merken dat groeipaden bevroren worden omdat er geen budgettaire ruimte is.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Collega Parys, u bedankt voor uw bijzonder pertinente vraag. We zijn ons allen bewust van de historische achterstand van met name de regio Halle-Vilvoorde. De enigszins positieve cijfers van Leuven maken inderdaad dat het in totaliteit wel meevalt, maar de noden zijn bijzonder hoog.
Ik ben blij te horen dat u een aantal zaken wilt ondernemen, minister, maar we weten ook dat volgens de ramingen van de Studiedienst van de Vlaamse Regering er in de Vlaamse Rand tussen nu en 2024 een bevolkingstoename zal zijn met meer dan 6 procent, wat hoger is dan de rest. Dat maakt dat u niet alleen nu een tandje zult moeten bijsteken om te proberen de historische achterstand min of meer recht te trekken, wat al moeilijk zal zijn, maar vooral dat er nog veel meer bijkomende inspanningen zullen moeten gebeuren, rekening houdend met prognoses van de bevolkingsgroei. Welke bijkomende inspanningen plant u? Houdt u rekening met die prognoses?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het zal inderdaad altijd kwestie zijn van binnen de budgettaire mogelijkheden te prioriteren. Dat zal voor de volgende jaren niet anders zijn. Sommige financieringssystemen zullen wel grondig veranderen, en dan zal de vraag naar regionale spreiding ook op een andere manier gesteld worden. Hoe meer je over een rugzakfinanciering spreekt, hoe minder je over een geografisch te verankeren budget spreekt.
Mijnheer Parys, men zegt mij dat er over de programmatie voorstellen waren van de administratie en van de sector, maar dat die nog zo ver uit elkaar lagen dat het misschien beter was om eerst te kijken of men die beter op elkaar kon afstemmen of er minstens een soort synthese van kon maken. Meer kan ik u daar nu niet over vertellen, ik heb het nu zelf net via een sms-bericht kunnen vernemen.
Ik kom nog eens terug op mijn eerste afrondende beschouwing: het is vaak een kwestie van in een oproepsysteem mensen te hebben die op de call ingaan. Bijvoorbeeld rond de vluchtelingenproblematiek hebben we een call gedaan. We gaan er dan van uit dat je een aantal initiatiefnemers hebt. Het is natuurlijk waar dat men in sommige regio’s gemakkelijker infrastructuur en mogelijkheden heeft en dat anderen daar minder evident op kunnen inspelen. Daarom denk ik nog altijd dat het investeringsvehikel, dat specifiek was, de formule met het impulsfonds, een goede zaak was. Ik hoop dat we dat technisch kunnen continueren.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik dank u ook om blijvend aandacht te besteden aan deze problematiek. Wij zullen het alleszins verder opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.