Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Minister, deze Vlaamse Regering heeft beslist dat de persoonsgebonden bevoegdheden weg moeten bij de provincies. Elke provincie heeft een eigen achtergrond en heeft daaraan de voorbije jaren meer of minder gewerkt. In sommige provincies en zeker ook onze provincie, de mijne en de uwe, is er heel veel beleid ontwikkeld voor Welzijn, onder andere door heel goede gedeputeerden van uw partij, dat wil ik ook zeggen, die wij daarin ook altijd hebben gesteund. Nu moeten die persoonsgebonden bevoegdheden worden overgedragen. Ik ben bezorgd dat die goede initiatieven tussen wal en schip zouden vallen.
Minister, kunt u mij verzekeren dat de dienstverlening die verschillende provincies op welzijnsvlak hebben uitgebouwd, wordt gecontinueerd? Op welke manier kunt u de rechtszekerheid en de continuïteit garanderen? Op welke wijze zal de intersectorale afstemming, die nu toch bestond, worden verzekerd?
In het verleden zijn er veel zaken gegroeid vanuit het lokale en het provinciale. Het provinciebestuur was vaak een incubator, en testte nieuwe projecten, dienstverlening en ideeën uit. Als dat goed werkte, werd dat soms ook opgetild naar andere niveaus en voortgezet. Dat zal nu niet meer kunnen, veronderstel ik. Waar zullen dan nieuwe initiatieven kunnen worden opgestart, die inspelen op een behoefte aan innovatie?
Ik heb gezegd dat de verschillende provinciebesturen, vertrekkend van hun eigenheid, uiteraard in het verleden soms meer en soms minder hebben geïnvesteerd. Ze hebben een verschillend beleid gevoerd. De ene provincie heeft meer ingezet op Welzijn dan de andere. Als die taken worden overgedragen, hoe wordt dan rekening gehouden met die regionale verscheidenheid?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, inderdaad, in principe is op 1 januari 2017 het moment aangebroken waarop de provincies de taken en bevoegdheden die ze uitoefenen in de persoonsgebonden aangelegenheden moeten overhevelen naar de lokale besturen en/of de Vlaamse overheid. Dat gaat uiteraard gepaard met een overdracht van mensen en middelen.
Om die omslag gestructureerd en met oog voor continuïteit – waar mogelijk – aan te pakken, vertrekken we van die opdrachten die de provincies momenteel opnemen: sociale planning en sociale kaart, het ondersteunen van netwerkvorming en het voeren van een impulsbeleid. Daarnaast beheren de provincies een aantal instellingen, mee of alleen, die ook moeten worden overgeheveld. Momenteel zijn de provinciale acties op die terreinen geïnventariseerd, is beslist welk niveau ze opneemt en is er in veel gevallen al een perspectief op een toekomstige inbedding op het Vlaamse niveau.
Ik maak dat concreet. De opdracht ‘sociale kaart’ wordt door de Vlaamse overheid opgenomen. De opdracht ‘sociale planning’ gaat op in een algemene statistische dienst van de provinciale overheid. De ‘netwerkondersteuning’, zijnde het initiëren en ondersteunen van samenwerkingsverbanden voor tal van thema’s en sectoren, zal verschuiven naar Vlaanderen. Het totaalpakket aan netwerktaken wordt momenteel ingedeeld in verschillende thematische clusters die aansluiten op het werkgebied van verscheidene agentschappen van ons beleidsdomein. Om er maar enkele te noemen: gezinsbeleid, welzijn en justitie, jeugdhulp en personen met een handicap.
Het ‘impulsbeleid’ wordt eveneens overgeheveld naar Vlaanderen. In dialoog met de provincies wordt per actie een eigen continueringsperspectief vastgelegd. De komende weken maken we daarin keuzes, zodat de betrokken organisaties weten waar ze aan toe zijn. Uiteraard zal ook de omvang van de middelen en de mensen die overkomen bepalen wat uiteindelijk mogelijk zal zijn.
Tot slot wordt voor de provinciale welzijnsinstellingen een transitiepad gedefinieerd, wat geen sinecure is, gelet op onder meer de personele en rechtsvormaspecten. Ik herhaal dat we over onze aanpak voortdurend overleggen met de provincies en met onze agentschappen. Dat gebeurt uiteraard binnen de contouren die minister Homans, die het globale traject aanstuurt, uittekent.
Met de overname van de provinciale welzijnstaken door Vlaanderen beogen we dus continuïteit. Maar hoe en in welke mate dat zal kunnen, effectief door Vlaanderen of op een andere manier, moet per actie blijken. Het is echt niet gemakkelijk om daar algemene, laat staan absolute uitspraken over te doen.
Als intermediair niveau hebben de provincies inderdaad een niet te onderschatten expertise opgebouwd in het bevorderen en afstemmen van de samenwerking tussen verscheidene sectoren en actoren op het terrein, om het welzijnsaanbod in hun regio beter op elkaar te laten aansluiten. Vanuit Welzijn willen wij dit intersectorale aspect bewaken en continueren, ook na de overname van de provinciale taken.
We zullen dat in eerste instantie doen door de netwerkondersteuning, die in dit verband toch cruciaal is, verder, ook vanuit Vlaanderen, regionaal te positioneren: in de provinciale afdelingen van onze agentschappen. En om dat gecoördineerd te kunnen doen, en om daarbij de band met de lokale besturen te verzekeren, investeren we in een coördinerende functie waarvoor het departement zal instaan. Zowel het provinciaal installeren van netwerkmankracht als de coördinatie van de activiteiten, met oog voor het lokale niveau, maken het mogelijk om gepast in te zetten op de bovenlokale noden die ons gesignaleerd worden.
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Minister, ik ben blij met twee dingen die u zegt: één, dat u gaat voor continuïteit, en twee, dat u de netwerkondersteuning intersectoraal wilt handhaven en wilt positioneren bij de provinciale afdelingen van uw departement of agentschappen.
Ik heb twee vragen. Over het impulsbeleid zei u dat u zou zorgen voor een eigen continueringsperspectief. Kunt u dat uitleggen? In de vorige regering hebben we geprobeerd te werken aan sociale innovatie en zorginnovatie. Het is mijn overtuiging dat innovatie meestal van onderuit komt en niet uit Brussel of een eerder bureaucratische omgeving. Hoe wilt u dat continueringsperspectief vormgeven?
De tweede vraag is misschien eerder een wens. De overdracht van die bevoegdheden naar Vlaanderen gebeurt ook met de intentie om te zoeken naar effectiviteit en efficiëntiewinsten. Ik benadruk dat voor het personeel dat nu werkt bij de provinciale diensten de werkplaats ook belangrijk is geweest in de keuze van hun carrière. Ik besef dat het misschien moeilijk is, maar u hebt overal in de provincies voldoende voet aan huis. Is het ook een betrachting of een doelstelling dat die mensen, ook al gaan ze over naar de Vlaamse diensten, hun werkplaats in hun eigen provincie kunnen houden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De moeilijkheid van het verhaal is dat je in een transitie moet gaan. Dat wil zeggen dat je weinig absolute uitspraken kunt doen. Je moet inspanningen doen met het oog op zorgvuldigheid en het sociale aspect, zodat de zaken zo goed mogelijk sporen met wat bijvoorbeeld ook de mogelijkheden en verwachtingen zijn van het personeel. We hebben een kleine ervaring met de vorige oefening in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG). Toen zijn we er vrij goed in geslaagd om een synthese te maken tussen de verschillende inspanningen die elke provincie heeft gedaan op het vlak van welzijn, zoals u zegt. Het komt nu op een ander niveau, we moeten het in elkaar schuiven. Je moet een pad zoeken om een synthese te maken.
Dat is ons toen vrij goed gelukt, al zeg ik het zelf. We zijn nu bezig met een soortgelijke oefening. We weten ongeveer over welke taakstellingen het gaat. Nu moeten we met de provincies nagaan wat dit inzake personeel betekent en hoe dat voor elke provincie wordt vertaald in een concreet provinciaal transitieplan.
Sommige provincies hebben instellingen, wat het nog specifieker maakt. Daar zit je met een reglementaire financieringsbasis en dan wordt gekeken of er vanuit de provincie nog een surplus is of niet. Mijn eerste betrachting is zoveel mogelijk continuïteit na te streven, zeker voor de zaken die voor ons heel belangrijk zijn. Dat heeft te maken met de netwerkvorming, die voor ons belangrijk is vanuit onze visie op een intersectorale benadering. Die willen we op een goede manier in onze eigen administratie incorporeren.
Er is al een decreet en dat zit nu in de adviesfase. Daarin worden de transities van het personeel gefaciliteerd. Uiteraard zal er moeten worden gepraat met het personeel over wat ze daarin aan mogelijkheden zien voor zichzelf.
Over het impulsbeleid zal ik u mijn persoonlijke, eerlijke mening geven. Bij de vorige interne staatshervorming hebben we getracht een beter kader te organiseren voor het impulsbeleid. De bedoeling toen was dat er niet voor om het even wat zomaar impulsbeleid kon worden georganiseerd, maar dat het moest worden geplaatst binnen het perspectief dat paste binnen de Vlaamse prioriteiten en vanuit de reflex: als de projectfase voorbij is, wat is daarvan dan de finaliteit? In Vlaanderen is er zoiets als een goed idee, dan een klein project en dan een belangrijk en zinvol project. De volgende fase is dan dat we het recurrent moeten financieren en regionaal voldoende moeten spreiden en overal beschikbaar maken. Zo ontstaan steeds uitdijende zaken die de verdienste hebben dat ze heel innovatief zijn, maar u in een budgettair moeilijke situatie dreigen te brengen.
Dat impulsbeleid, zoals we het toen hebben gedefinieerd, hebben we getracht in een beter kader te brengen. In de eerste fase moeten we zorgen dat we die transitie doen – overnemen en continueren – en dan moet in het concept dat we daarvoor gebruiken voldoende ruimte zitten om voeling te blijven houden met de regionale verschillen. Dat is waarom ik ervoor kies een aantal van die zaken in onze buitendiensten onder te brengen. Die zullen moeten leren omgaan met de realiteit dat ze voor vele lokale besturen aanspreekpunten zullen moeten zijn. Ze zullen daarmee overleg moeten organiseren, binnen het gezinsbeleid en binnen andere sectoren.
Als die structuren zijn geïnstalleerd, is er nog veel mogelijk, zeker voor zaken die projectmatig kunnen. Voor innovaties bestaat dat instrumentarium al. Wat is er in de komende twee, drie jaar aan de orde? De eerste opgave is ervoor te zorgen dat het voldoende correct en zorgvuldig gebeurt en dat we het zo positioneren dat de voeling van het WVG-beleid met de situatie in de verschillende regio’s kan worden georganiseerd zodat we de dialoog en de afstemming, waar de provincies een belangrijke rol in spelen, op de een of andere manier administratief kunnen positioneren.
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Minister, u verwijst naar bestaande innovatie-instrumenten die we in de vorige legislatuur hebben proberen om te vormen naar de welzijnssector en de bredere zorgsector. Als u prioritair de transitie moet kunnen doen en als u verder een beroep wilt kunnen doen op de beste innovatie-instrumenten, dan hoop ik dat u minister Muyters kunt overtuigen om de specifieke instrumenten die we hebben ontwikkeld voor sociale innovatie en zorginnovatie overeind te houden.
Daar maak ik me zorgen over als ik zijn beleidsbrief en beleidsnota lees en kijk naar het clusterbeleid dat hij zeer bottom-up vanuit de bedrijven ziet. Ik hoop dat hij de inspanningen die we hebben gedaan om de welzijnssector, de bedrijven en de overheid samen te brengen en de innovatie-impuls te geven, honoreert. Ik hoop dat u hem daarop zult aanspreken in de regering. Ik zal dat doen vanuit het parlement.
De vraag om uitleg is afgehandeld.