Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, deze vraag gaat over hetzelfde als het voorstel van decreet dat hierna op de agenda staat, ik vind het interessant om uw standpunt te kennen. Een jaar geleden hebben we hierover ook gedebatteerd. Toen is er een overgangsmaatregel uit de bus gekomen. Nu is het kijken hoe we voortgaan.
We hebben in Brussel voorrangsregels voor zowel ons lager als ons secundair onderwijs. Een van de voorrangsgroepen zijn Nederlandstaligen. Voor kinderen van 2 of 3 jaar die pas naar school gaan, wordt er gekeken naar de taal van de ouders. Het taalniveau van de kinderen kun je op dat moment niet als referentiepunt nemen. Zo is er een taaltest of eventueel een taalbewijs voor het taalniveau van de ouders, om de thuistaal Nederlands te screenen.
Kinderen die naar het secundair onderwijs gaan, zijn 12 jaar en hebben vaak hun schoolloopbaan in het lager onderwijs in het Nederlands gedaan. Ze krijgen een getuigschrift van het Nederlandstalige onderwijs en worden dus geacht Nederlands te kennen. Anders krijgen ze geen getuigschrift van ons basisonderwijs, veronderstel ik. Dat lijkt me toch een uitgangspunt.
Het betekent dat het niet meer nodig is om naar het taalniveau van de ouders te kijken, maar dat we naar het taalniveau van de kinderen kunnen kijken. Dat is niet enkel een principekwestie, het is ook een erkenning. Zodra je kiest voor de Nederlandstalige gemeenschap en je het Nederlands machtig bent, word je beschouwd als Nederlandstalig. Er zijn geen andere criteria om te bepalen wie Nederlandstalig of anderstalig is, behalve de taal die iemand effectief machtig is. Kinderen die op 12 jaar Nederlandstalig zijn, moeten aldus worden meegenomen.
In het secundair onderwijs is het nog niet zo, maar het komt eraan. Door het grote capaciteitstekort is het, als je niet tot een van de voorrangsgroepen behoort, heel moeilijk om nog een plekje in een school te vinden. Nu merk je ook al dat het voor kinderen die in hun eigen school willen blijven, een secundaire school verbonden aan een lagere school, niet evident is om door te stromen, als ze niet tot een van de voorrangsgroepen behoren. Ze zullen misschien wel een andere school vinden, voorlopig nog, maar ook daar neemt de druk toe.
Het is belangrijk om te kijken naar de effecten van onze voorrangsregels. We moeten vooral vermijden dat een voorrangsregel een uitsluitingsmechanisme wordt. Als je voorrangsregels invoert, doe je dat om aan bepaalde minderheidsgroepen van de bevolking bepaalde rechten te geven. Maar het mag niet betekenen dat je bepaalde groepen uitsluit van rechten, zoals het recht op onderwijs. Het kan niet zijn dat kinderen in Brussel minder recht hebben op onderwijs dan andere kinderen, omdat ze niet in het Nederlands worden opgevoed.
Vorig jaar hebben we het debat gevoerd. Uit een aantal argumenten bleek dat CD&V en Open Vld de redenering volgden. Het is expliciet gezegd dat er rekening moet worden gehouden met het taalniveau van de kinderen. De N-VA had, of heeft nog steeds, een ander standpunt. Het was een goed en ernstig debat. Groen heeft een voorstel van decreet ingediend om het taalniveau van de kinderen voortaan mee te nemen. De meerderheid heeft een voorstel van decreet ingediend waarbij nog steeds naar het taalniveau van de ouders werd gekeken, maar het werd iets verlaagd, B1 in plaats van B2. Dat is de context.
Een element dat u aanhaalde in het debat, minister, was de timing. Ik citeer: “Voor mij is het een beetje moeilijk om veertien dagen voor de start van de inschrijvingen het hele systeem op zijn kop te zetten en alles te veranderen. Dat is ook voor de ouders iets raars. Daarom wordt voorgesteld – ik steun dat volledig – om nog één jaar te werken op de oude manier en ondertussen te kijken of het beter kan, dan wel dat de regeling zoals ze goedgekeurd is in het Vlaams Parlement een tijd geleden, onverkort verder van kracht blijft.”
Dat was in december, in januari begonnen de inschrijvingen. U vond het moeilijk om het toen te veranderen, ook technisch was dat moeilijk, met de websites en zo. Het is nu een jaar later. U zei dat u wilde kijken of het beter kan. Ik ben ervan overtuigd dat het beter kan. Als we nu de regeling aanpassen, zijn we nog op tijd.
Minister, wilt u voor het komende inschrijvingsjaar in het secundair onderwijs de voorrang voor Nederlandstaligen bepalen op basis van het taalniveau van de ouders of van de kinderen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, het is goed dat u mij hebt geciteerd, maar enkele weken geleden was ik te gast bij de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in Brussel, waar we ook al deze discussie hebben gevoerd. Dat was zeer vruchtbaar voor het voeden van mijn gedachten. Straks zal de commissie een voorstel van decreet bespreken om de bestaande overgangsmaatregel te verlengen voor het schooljaar 2016-2017. Er is een context, collega, om te verklaren waarom dat wordt voorgesteld, en ik sta er uiteraard achter dat het wordt voorgesteld.
Sinds de goedkeuring van de overgangsmaatregel, met de stemming op 17 december 2014, zijn nog twee belangrijke zaken gebeurd. Binnen de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie is, ook vanuit de oppositie gesteund door uw partij, een resolutie goedgekeurd met de vraag om bij de herziening van het decreet rekening te houden met de schoolloopbaan van de leerlingen. Een tweede element is dat enkele belanghebbenden en de vzw Foyer een vernietigingsberoep hebben ingediend bij het Grondwettelijk Hof tegen de wijzigingen aan de Codex Secundair Onderwijs voor de voorrangsregeling in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel-Hoofdstad. Die procedure loopt nog.
In afwachting van de uitspraak heeft de meerderheid dus een voorstel van decreet ingediend dat opnieuw voorziet in een overgangsmaatregel. Door dat voorstel zou ook voor de aanmeldingen voor het schooljaar 2016-2017, die in januari 2016 starten, het niveau B1 als voldoende worden beschouwd voor het secundair onderwijs. Het lijkt me verstandig om nu niet een nieuwe maatregel uit te werken, om die daarna, als het Grondwettelijk Hof uitspraak heeft gedaan, mogelijk weer te moeten wijzigen. De datum waarop het Grondwettelijk Hof uitspraak zal doen, is niet bekend, maar op basis van de gebruikelijke doorlooptijden zou dat zijn in het voorjaar van 2016. Dat stroomt niet uit tot in het oneindige.
Er wordt ook – en ik weet niet of u dat weet, mevrouw Van den Brandt, maar in de VGC heb ik het ook uitgelegd – door de commissie Onderwijs een traject gelopen om een nieuw decretaal kader voor inschrijvingen te ontwikkelen. In de commissie zijn al hoorzittingen gehouden. Dat nieuwe decretale kader heeft uiteraard ook een potentiële impact op de inschrijvingen in Brussel. Het is dus goed dat de oefening geïntegreerd gebeurt. Daarom is het verlengen van de bestaande maatregel nu de beste optie, om dan tot een globale oplossing te komen.
Ik heb de raadsleden van de VGC verzekerd dat de inhoud van de resolutie wordt meegenomen in de besprekingen. Ik kan natuurlijk niet nu al resultaten bekend maken, maar de inhoud van de resolutie is bekend en wordt meegenomen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Goed, er komt dus een overgangsmaatregel, maar je zou ook een andere overgangsmaatregel kunnen hebben in afwachting van het nieuwe decreet, namelijk dat je effectief naar het taalniveau van de kinderen kijkt in plaats van naar dat van de ouders. Ik stel immers een vrij brede consensus vast dat dat de correcte manier is. Want zelfs als het Grondwettelijk Hof stelt dat het kan, dat je als Nederlandstalige gemeenschap naar het taalniveau van de ouders kijkt in plaats van dat van de kinderen, ook op 12 jaar, dan nog denk ik dat we politiek een andere keuze moeten maken.
Open Vld, CD&V, sp.a en Groen steunen de resolutie van de VGC die dat expliciet vraagt. Er staat niet veel anders in, dus er is weinig interpretatie mogelijk. Ze vraagt gewoon om voor het secundair onderwijs naar het taalniveau van de kinderen te kijken en niet naar dat van de ouders.
Het excuus dat u op een uitspraak wacht, kan ik begrijpen als het over een definitief decreet gaat, maar zolang er geen is, kunnen we wel naar een menselijkere, logischere en eerlijkere manier van werken gaan in Brussel. Ik zal daarover zo dadelijk een amendement indienen op het voorstel van decreet van de meerderheid.
Ik wil er ook op wijzen dat er in het verleden nog een andere uitspraak van het Grondwettelijk Hof is geweest over een klacht met betrekking tot de voorrangsregels. Het ging toen over de kern van de zaak: mogen Nederlandstaligen voorrang hebben in het onderwijs? Toen heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het kon, maar alleen zolang de Nederlandstalige gemeenschap een proportioneel deel van de anderstaligen bij zich opneemt. Op dat moment was dat nét gegarandeerd. Precies 20 procent van de anderstaligen zat toen in het Nederlandstalige onderwijs, en dat is ook het aandeel van het Nederlandstalige onderwijs. Maar met de nieuwe regels dreigt dat te veranderen.
Als we die voorrangsregels strikter en strikter maken, gaan we op een punt komen dat het Grondwettelijk Hof dat ‘au fond’ zal vernietigen, dus niet enkel het feit dat je naar de ouders of naar de kinderen kijkt, maar het feit dat je voorrang geeft an sich.
Ik ben het met u eens dat we die voorrangsregels moeten herbekijken in een nieuw decreet. We zullen daar met Groen ook een duidelijk standpunt over innemen. Maar in de overgang daarnaartoe wil ik er absoluut nog eens voor pleiten om naar het taalniveau van de kinderen te kijken en niet naar dat van de ouders, als het gaat over het secundair onderwijs. We kunnen dat invoegen. Dat zal ook heel veel ouders geruststellen en heel veel kinderen een eerlijke kans geven.
Anders zeg je tegen die kinderen: we weten dat de politiek wat traag gaat, maar jij, die nu in het zesde leerjaar gaat afstuderen, hebt helaas geen recht op dat voorrangsticket. De democratische partijen, op de N-VA na, vinden nochtans dat jij effectief tot die groep behoort, omdat je Nederlandstalig bent, maar je zult helaas een jaartje moeten wachten. En dat kan inderdaad misschien betekenen dat er voor jou geen plek is in de school die je op het oog hebt. Dat is een heel harde boodschap. Dat is een heel jaar van kinderen die nu afstuderen tegen wie wij zeggen: de traagheid van de politiek is voor jou helaas een rem op jouw vrije schoolkeuze.
De heer De Ro heeft het woord.
Collega Van den Brandt, de regeling van het inschrijvingsbeleid is door de vorige minister in de vorige legislatuur uitgetekend en hield een duidelijke verstrenging in van het criterium waarbij naar de ouders wordt gekeken. Ik begreep dat toen niet en begrijp nu nog altijd niet helemaal waarom men dat gedaan heeft. Maar die regeling is er. Daartegen zijn mensen naar het Grondwettelijk Hof getrokken. Ik ben zeer benieuwd wat het Grondwettelijk Hof daarover te zeggen heeft. Ik zou mij er met de licht sarcastische boodschap van af kunnen maken dat als we nu de regeling veranderen, we nooit zullen weten wat het Grondwettelijk Hof erover te zeggen heeft. Ik wil het echt wel graag weten, maar ik wil er mij niet achter verstoppen.
Net als vorig jaar hanteren we het voorzichtigheidsprincipe en stellen we de nieuwe regeling met een jaar uit. Wat de minister gezegd heeft, is heel belangrijk. Er zijn rond de inschrijvingen inderdaad grote inspanningen gebeurd, door het kabinet, door verschillende parlementsleden, door verschillende mensen die hier getuigd hebben tijdens de hoorzittingen. En die moeten resulteren in een nieuw inschrijvingsbeleid, dat met heel veel dingen rekening houdt, zoals de keuzevrijheid van ouders. Het moet ook garanties bieden voor de Nederlandstaligen in Brussel. Dat staat ook nadrukkelijk in het regeerakkoord.
Hoe operationaliseer je dat? De gedachten mogen vrij zijn. Op dat vlak zijn er inderdaad verschillen tussen partijen binnen en buiten de meerderheid. Het is ook goed dat we die gedachten kunnen formuleren en dat we daar een parlementair debat over zullen hebben. Wat mijn partij betreft, is de vraag wat de waarde van het getuigschrift basisonderwijs is, cruciaal. Ik merk dat daar in het verleden heel wat vragen over gesteld zijn, zowel binnen als buiten mijn partij. Dat zit ook vervat in de hele hervorming van het secundair onderwijs. Men kijkt daar uitdrukkelijk naar de waarde en de inhoud van het getuigschrift basisonderwijs. Als dat getuigschrift blijft bestaan, moet dat wat mij betreft ook voor ouders, leerlingen en leerkrachten iets betekenen. Als ik dat als schepen van Onderwijs onderteken voor de leerlingen in mijn scholen na het zesde leerjaar, hoop ik dat dat voor de ouders – we hebben het hier over ouders van anderstalige kinderen – een garantie is dat die negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs niet voor niets zijn geweest. En dan moeten daar ook civiele effecten van kunnen bestaan. Anders geef je mensen een papier en is dat bijna een lachertje. Je moet daar waarde aan geven. En het moet ergens voor staan. De twee zijn belangrijk: waarde geven doe je decretaal, het belang ervan moet op het terrein gerealiseerd worden door leerlingen en leerkrachten. Dan is het evident dat je daar nadien civiele effecten aan koppelt. Maar die discussie ligt nu nog niet voor.
De wijzigingen die in het verleden soms wat overhaast genomen zijn en waar we nu vragen over stellen en waaraan we nu moeten repareren, bewijzen dat je over het inschrijvingsbeleid een breed maatschappelijk debat moet voeren. Dat wordt heel intens voorbereid. Ik ben blij dat ik een paar collega’s heb die dat mee opnemen en die zich daar volledig voor geven. Daarna zullen we de discussie hier in het parlement voeren. Dan hoop ik dat we effectief een regeling kunnen hebben die eens meerdere jaren kan meegaan. Want dat is nog iets dat op het terrein heel sterk wordt aangevoeld: het aantal veranderingen in de afgelopen zeven, acht jaar is niet meer te volgen, niet door de mensen die het aanmeldingssysteem moeten maken in Brussel, maar ook niet door mensen die het systeem moeten uitleggen aan burgers die hun kind moeten inschrijven.
Dus ik hoop dat we een goed vernieuwd inschrijvingsbeleid krijgen waarin met veel bezorgdheden van veel parlementsleden rekening kan worden gehouden en dat het een betere regeling zal zijn dan de huidige.
De heer Poschet heeft het woord.
Ik wil nog even een verduidelijking geven bij de resolutie die is goedgekeurd door vier fracties in de Raad van de VGC. Mevrouw van den Brandt vergeet altijd het cruciale woordje ‘ook’ te vermelden. In die resolutie wordt opgeroepen om bij de voorrangsregeling ook rekening te houden met de schoolloopbaan van leerlingen. Voor de rest heeft de minister de essentie gezegd, met name dat we moeten wachten op het Grondwettelijk Hof. Het heeft weinig zin om nu nog iets anders in te voeren. We hebben twee jaar geleden een verstrenging aangekondigd van de voorwaarden om als Nederlandstalige beschouwd te worden. Vorig jaar hebben we dat uitgesteld. Het zou geen goed signaal zijn om vandaag opnieuw een wijziging door te voeren waarover opnieuw onzekerheid zou ontstaan door het hangende arrest van het Grondwettelijk Hof.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Onze fractie is zich bewust van het feit dat we voor de garantieregeling voor Nederlandstaligen in het Brussels secundair onderwijs, niet alleen moeten kijken naar de kennis van het Nederlands bij de kinderen, maar ook naar de talenkennis van de ouders. Wij zullen dat blijven benadrukken omdat het in het belang is van de kinderen dat de ouders voldoende weten wat de kinderen kennen en leren op school.
Mevrouw Van den Brandt verwijst naar het arrest van het Grondwettelijk Hof. In het verleden heeft het Grondwettelijk Hof die voorrangsregeling aanvaard. We zullen zien wat het hof in deze nieuwe procedure zal doen. Wij zijn echter van mening dat de kennis van het Nederlands bij de ouders even belangrijk is voor het onderwijs van de kinderen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, ik begrijp wat u wilt, een fundamentele wijziging. Het lijkt me echter verstandig, en verschillende collega’s hebben dat bevestigd, om nu de uitspraak van het Grondwettelijk Hof af te wachten. Wat we nu doen, is de bestaande regeling met een jaar verlengen, wat zorgt voor rust op het veld. Nadien kan het parlement zijn werk doen. U hebt uw positie duidelijk gemaakt, ook de meerderheidspartijen hebben dat gedaan. Dat zal straks ook blijken bij de stemming over het voorstel van decreet.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik herhaal dat ik het argument van wachten op de uitspraak van het Grondwettelijk Hof niet correct vind. Zelfs wanneer het hof de huidige regeling aanvaardt, dan nog ben ik ervan overtuigd dat er een verandering moet komen. Ik hoor daar zeker vanuit Open Vld expliciete steun voor. CD&V maakt de nuance dat het ook in rekening moet worden gebracht. De N-VA zegt heel expliciet dat het taalniveau van de ouders absoluut in rekening moet worden gebracht. Dat zijn drie standpunten. Ongeacht de uitspraak van het Grondwettelijk Hof ben ik ervan overtuigd dat die regeling niet goed is.
Wanneer het Grondwettelijk Hof de regeling voor ons wil vernietigen, dan is dat voor ons, politiek gezien, des te handiger uit te voeren en zal er binnen de meerderheid wellicht sneller een akkoord worden gevonden. Ik hoop echter dat de partijen uit de meerderheid hun schouders willen rechten voor hun eigenwaarde en overtuiging wanneer het Grondwettelijk Hof juridisch geen bewaren maakt.
Mijnheer Vanlouwe, ouders moeten hun kinderen kunnen begeleiden. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat ouders van kinderen in het Nederlandstalig onderwijs, Nederlands kennen. Ouders met kinderen in het Franstalig onderwijs moeten Frans kennen. Dat is een absolute noodzaak en uitdaging in een stad waar meer dan de helft van de ouders noch Frans, noch Nederlands spreekt thuis.
Er gebeurt heel veel. Het Huis van het Nederlands richt lessen in tijdens de schooluren, op de scholen zelf en gericht op het curriculum van de kinderen. Ik hoop dat veel ouders daar gebruik van maken. We moeten daar effectief achter zitten. Wanneer een kind echter ouders heeft die het vertikken om Nederlands te leren of die er niet in slagen en wie het dus niet lukt, dan mag dat kind daar niet voor gestraft worden. Het is heel belangrijk dat een kind van 12 jaar eerlijke kansen krijgt, ongeacht of de ouders al dan niet de goodwill hebben om Nederlands te leren. Een kind mag niet worden gestraft op basis van de capaciteiten van de ouders. Dat belet niet dat we moeten zoeken naar een manier om het Nederlands bij de ouders te versterken. Maar dit is echter een te strenge manier om dat te doen.
Dit debat zal nog vaker worden gevoerd. Ik blijf herhalen dat het gaat over kinderen die nu in het zesde leerjaar zitten en die geen twee jaar kunnen wachten om een schoolkeuze te maken. Er zitten een paar duizenden leerlingen in het zesde leerjaar in het Brussels Nederlandstalig onderwijs die Nederlandstalig zijn en een getuigschrift basisonderwijs zullen krijgen maar die niet dezelfde rechten hebben als de kinderen naast hen op de schoolbanken. Politiek uitstel en de zaak tijd geven en laten rijpen zijn waardevolle argumenten, maar daar hebben die kinderen niets aan. Het amendement dat ik straks namens Groen zal indienen, biedt voor die groep kinderen een perspectief. Ik hoop dat u ook aan hen denkt bij de stemming.
De vraag om uitleg is afgehandeld.