Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over B-attesten en uitgestelde proeven
Vraag om uitleg over de gevolgen van het voorstel tot een nieuwe invulling van het B-attest
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, in aanloop naar 1 september was er aandacht voor de hervorming van het B-attest. Nu bestaat de keuze tussen ofwel het jaar overdoen ofwel ‘afzakken’ naar een andere studierichting. Volgens de media zou het gaan om een vijfduizendtal leerlingen met een B-attest die opteren voor zittenblijven. Naar aanleiding van de opening van dit schooljaar stelde u trouwens duidelijk dat een leerling met een B-attest zijn jaar niet meer zou mogen overdoen of, indien wel, dit beter beargumenteerd zou moeten worden.
Eigenlijk is dit geen nieuw gegeven, want in het masterplan 2013 betreffende de modernisering van het secundair onderwijs staat er te lezen dat “leerlingen die een B-attest krijgen, het jaar in principe niet kunnen overzitten. Overzitten kan enkel als de klassenraad dit expliciet heeft geadviseerd.” Zo’n advies kan er komen wanneer de leerling in kwestie bijvoorbeeld door langdurige ziekte te veel lesdagen heeft gemist. Na het eerste leerjaar van de eerste graad is het toekennen van een B-attest sowieso niet mogelijk volgens het masterplan.
Studies wijzen uit dat zittenblijven nauwelijks positieve invloed heeft op de verdere schoolloopbaan en de kwalificatiekansen van de leerlingen. Bovendien is dit voor zowel de overheid als de ouders een hoge kost. Ik heb laten berekenen dat het voor de Vlaamse overheid ongeveer op iets meer 8000 euro per jaar per leerling komt.
Alle analyses hierover zijn onder meer te lezen in het HIVA-onderzoek (Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving) van Bieke De Fraine en Mieke Goos uit 2011. B-attesten in het tso, kso of bso leiden nooit tot een heroriëntering naar het aso. Dat is eigenlijk evident. Omgekeerd wordt er echter veel georiënteerd naar technische of beroepsrichtingen.
De leerlingen die niet in het aso thuishoren, proberen zich vaak zo lang mogelijk staande te houden om een B-attest te vermijden, precies omdat er een bepaalde perceptie of vooringenomenheid aan kleeft. Dat zijn enkele bevindingen uit het recente boek ‘Het onderwijsdebat’ van Nicaise en Kavadias. Eigenlijk kunnen we gerust stellen dat het zaken zijn die wij allemaal al weten. Veel ouders zijn er niet tuk op dat hun kind, ofschoon het technisch heel onderlegd kan zijn, naar een technische richting gaat, omdat ze vinden dat er te weinig maatschappelijke waardering voor is.
Vooral ouders met een hogere sociaal-economische status willen, in het geval van een B-attest voor hun kind, er eerder de voorkeur aan geven dat het jaar wordt overgedaan dan dat er wordt ‘afgedaald’ naar een studierichting die als zwakker gepercipieerd wordt. De vrees bestaat dat deze ouders in de toekomst bij de klassenraad zullen pleiten voor een C-attest of mogelijk in beroep zullen gaan. Gender en sociaal-economische context spelen ook een rol: er zijn twee keer meer jongens dan meisjes met een C-attest. Leerlingen met een migratieachtergrond lopen meer kans op een B- of C-attest en er is ook een duidelijk significant effect van de sociaal-economische status van de leerlingen. Hoe hoger de sociaal-economische status van leerlingen, hoe lager de kans op een B- of C-attest. Ik wijs slechts op een correlatie en niet op een causaliteit. Ik vind correlaties altijd de moeite waard om te onderzoeken. Het zijn enkele vaststellingen uit het onderzoek van onder meer Dimitri Van Maelen aan de UGent.
Minister, naar aanleiding van de verklaringen die werden afgelegd, heb ik enkele vragen. Kunt u bovenstaande getallen, vijfduizend B-attesten die leiden tot zittenblijven, bevestigen? Hebt u zicht op de mate waarin B-attesten correct worden gemotiveerd? Bent u zich bewust van het deviant gebruik van B-attesten, met name van de genderbias, verschillen in aantallen tussen leerlingen met hoge en lage sociaal-economische status? Zo ja, vindt u dat de toepassing van B-attesten bindend kan worden gemaakt zolang het deviant gebruik niet beter kan worden vermeden dan vandaag het geval is?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, vroeger werd aan leerlingen die niet geslaagd waren voor een vak, soms toegelaten een herexamen af te leggen. De term is al meer dan tien jaar afgeschaft, maar het begrip bestaat nog. Als een delibererende klassenraad op 30 juni onvoldoende gegevens heeft om een oordeel uit te spreken, kan men immers nog uitgestelde proeven opgeven. In de derde graad van het secundair onderwijs gebeurt dat nog, hoewel de inspectie en de onderwijskoepels er niet enthousiast over zijn. Zij vinden dat een klassenraad in de meeste gevallen wel degelijk op 30 juni moet kunnen oordelen of een leerling zijn schoolcarrière al dan niet kan voortzetten in een volgend jaar van dezelfde studierichting. Als het antwoord ja is, dan krijgt de leerling een A-attest. Vindt men dat doorstromen naar een hoger jaar hoe dan ook onmogelijk is, dan volgt een C-attest. In een aantal gevallen vindt de klassenraad dat doorstromen naar een hoger jaar wel mogelijk is, maar enkel in een andere studierichting. In dat geval wordt een B-attest toegekend.
In de huidige regelgeving kan men met een B-attest toch nog kiezen voor overzitten, en ongeveer vijfduizend leerlingen per jaar maken ook van die mogelijkheid gebruik. In uitvoering van het masterplan secundair onderwijs wordt overzitten na een B-attest op termijn slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden toegestaan. Op die manier zou het aantal zittenblijvers kunnen verminderen. Het oordeel van de delibererende klassenraad zou er ook meer gewicht door krijgen, omdat het de keuzemogelijkheid van de leerling met een B-attest inperkt. In die beperkende context is het niet uitgesloten dat klassenraden in twijfelgevallen toch nog opteren voor het organiseren van uitgestelde proeven, hoewel dat, zoals vermeld, zeker niet wordt aangemoedigd.
Minister, hoe staat u tegenover het benutten van uitgestelde proeven of de vroegere herexamens door de klassenraden, die daarmee in twijfelgevallen meer informatie willen verzamelen over de kennis en vaardigheden van sommige leerlingen? Is dit geldig voor alle graden en onderwijsvormen?
Op dit ogenblik mogen zelfs leerlingen met een A-attest hun leerjaar overzitten als ze overschakelen naar een andere studierichting. Overzitten na een A-attest gebeurt soms door leerlingen die basiskennis en basisvaardigheden van een technische studierichting willen verwerven om er met meer kans op succes in door te stromen. Blijft deze specifieke en bewuste keuze voor overzitten na een A-attest mogelijk? Is het niet wenselijk om deze mogelijkheid te limiteren door ze enkel mogelijk te maken mits advies van de delibererende klassenraad dan wel de toelatingsklassenraad?
De heer Daniëls heeft het woord.
Net voor het begin van het nieuwe schooljaar ontstond er in de media wat commotie rond het voorstel van de minister omtrent het B-attest. Een nieuwsartikel kreeg zelfs de kop ‘Scholieren met een B-attest mogen jaar niet meer overdoen van Crevits’. Deze beslissing werd vorige legislatuur reeds ingeschreven in het masterplan Hervorming Secundair Onderwijs, waarin letterlijk staat: “Leerlingen die een B-attest krijgen, kunnen het jaar in principe niet overzitten. Overzitten kan enkel als de klassenraad dit expliciet heeft geadviseerd.” Dit slaat op de delibererende klassenraad.
Het doel is om zittenblijven naar aanleiding van een B-attest maximaal te vermijden. Een op vier leerlingen met een B-attest kiest er immers voor om het jaar te dubbelen in plaats van zich te heroriënteren naar een andere richting. Vaak heeft dit te maken met het toch maximaal willen proberen de gekozen studierichting af te werken.
Als onderdeel van het evaluatie- en oriënteringsproces kunnen op dit vlak bijgevolg herexamens – bijkomende proeven – in ere worden hersteld, gezien de gewijzigde omgang met het B-attest. Zo kunnen leerlingen alsnog bewijzen dat ze het kunnen. Op die manier dringen we het aantal niet-gediplomeerden en zittenblijvers terug en kan een heroriënteringsgesprek sereen verlopen. Als in juni ouders te horen krijgen dat de delibererende klassenraad zich beperkt tot een A- of C-attest of een B-attest met verplichte heroriëntering zonder enige vorm van bewijs dan wel protest, dan vrees ik dat er heel veel beroepsprocedures zullen volgen. Op dat moment staan ouders niet open voor een gesprek over heroriëntering. Als er een bijkomende proef of herexamen komt en de leerling slaagt, dan is dat het bewijs dat hij het wel kan maar dat er meer inzet nodig is. Is de leerling niet geslaagd, dan komt er een echt heroriënteringgesprek waar de ouders en de leerling wel open voor staan.
Ik verwijs naar cijfers onder toenmalig minister Vanderpoorten. Acht op de tien leerlingen haalden een A-attest als ze een herexamen hadden afgelegd, een op tien een B-attest en een op tien een C-attest. Toen was er nog geen zweem van verdachtmaking over de bijkomende proeven en hadden die effect.
Een andere mogelijkheid die ook de moeite waard is om te bekijken, is de zomerschool in Groningen. Die was de afgelopen twee jaar zeer succesvol. Het ging om leerlingen die een paar procenten te weinig hadden en daardoor dreigden te blijven zitten met een C-attest of die toch maar gedelibereerd werden en een A-attest kregen, waardoor de tekorten en de ontbrekende kennis werden meegesleept. Als ze een voldoende konden halen op een toets, mochten ze overgaan. Ongeveer vijftien scholen hebben daarmee geëxperimenteerd. Er werden een of twee weken bijspijkerlessen georganiseerd vóór de bijkomende proeven. Zomaar eventjes 85 procent is overgegaan naar het volgende schooljaar en de tekorten waren bijgespijkerd.
Minister, hoe staat u er tegenover om de bijkomende proeven in ere te herstellen? Momenteel staan ze nog in omzendbrief SO 64. Bij de onderwijsinspectie worden ze in de verslagen negatief geconnoteerd. Hoe staat u tegenover het idee van de zomerschool om leerlingen de kans te geven kleine tekorten alsnog weg te werken en af te ronden met een toets?
Minister Crevits heeft het woord.
De vragen zijn gesteld door drie mensen die lid zijn van de huidige meerderheid. Ik verwijs naar het masterplan dat is goedgekeurd in de vorige legislatuur. Die drie partijen waren toen niet allemaal lid van de huidige meerderheid. In hoofdstuk 5 omtrent het evaluatiebeleid stonden over het B-attest zeer expliciete zaken. De huidige regering heeft in het regeerakkoord afgesproken om het masterplan uit te voeren. Ik wil dat ook doen, en dat betekent dat het evaluatiebeleid deel uitmaakt van die uitvoering.
Mevrouw Brusseel, ik kan de cijfers inderdaad bevestigen: van de 19.332 zittenblijvers in het schooljaar 2013-2014 behaalden 5309 leerlingen een B-attest in het schooljaar 2012-2013. Dat is meer dan een kwart, namelijk 27,5 procent.
Ik heb vertrouwen in de professionaliteit en deskundigheid van klassenraden. Het evalueren van leerlingen is hun corebusiness. Ze krijgen daar ook dagen voor tijdens het schooljaar. In het regeerakkoord is duidelijk afgesproken om wat vertrouwen terug te geven aan de scholen en leraren.
Ik vind het dus een terechte vraag, maar ze hebben wel recht op ons vertrouwen. Ik sprak met veel leraren, en ze zeggen me dat het goed zou zijn als wat meer naar hun oordeel en evaluaties zou worden geluisterd.
Met het decreet van 4 april 2014 houdende diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van leerlingen in het basis- en secundair onderwijs en betreffende de participatie op school moeten delibererende klassenraden in het secundair onderwijs het uitreiken van een B- of C-attest schriftelijk motiveren. De schriftelijke motivatie is verplicht. Als ouders het niet eens zijn met de beslissing van de klassenraad, dan kunnen zij eerst een overleg met de directeur vragen. Dit overleg kan ertoe leiden dat de klassenraad nogmaals wordt samengeroepen om zich opnieuw te buigen over het door de ouders in vraag gestelde evaluatieresultaat. Als ouders zich nadien nog steeds niet kunnen vinden in de beslissing van de klassenraad, hebben zij de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de beroepscommissie op school.
Het decreet over de rechtspositie is op 1 september 2014 in werking getreden. Ik heb in mijn beleidsnota aangekondigd dat ik de toepassing van dit decreet wil evalueren. Aangezien het decreet streeft naar een goed evenwicht tussen rechten en plichten van zowel onderwijsverstrekkers als ouders en leerlingen, wil ik het decreet alle kansen geven vooraleer het te evalueren en bij te sturen. Een evaluatie in de loop van het derde implementatiejaar, dus in het schooljaar 2016-2017, lijkt mij realistisch.
U spreekt van het deviant gebruik van B-attesten. Ik vind het woord ‘deviant’ mooi, maar niet in deze context. Uit het interessante onderzoek waar u in uw inleiding naar verwijst en dat gebruikmaakt van de data uit het Procrustesproject, blijkt dat jongens niet meer kans lopen op een B-attest dan meisjes, maar wel significant meer kans lopen dan meisjes om een C-attest te verkrijgen. U kunt dat onderzoeksrapport downloaden. Dezelfde conclusie wordt gemaakt voor jongeren die zich genderatypisch identificeren, in vergelijking met jongeren die zichzelf als gendertypisch identificeren. Het gaat om jongeren die van zichzelf vinden dat ze zich niet als typische jongen of meisje gedragen – wat dat typische ook moge inhouden –, in vergelijking met jongeren die van zichzelf vinden dat ze zich als typische jongen of meisje gedragen.
In de cijfers met betrekking tot zittenblijven zien we inderdaad een duidelijke relatie met gender en sociaal-economische status (SES): het percentage zittenblijvers is hoger bij jongens en bij leerlingen die aantikken op 3 of 4 leerlingenkenmerken. Ook weten we uit onderzoek dat SES, los van prestaties, invloed heeft op het advies dat leerlingen krijgen bij de overgang van basis- naar secundair onderwijs en dat vooral ouders en leerlingen met een betere sociaal-economische achtergrond bij een B-attest vaker kiezen voor het blijven zitten.
Ik heb literatuur bij me die we hebben gebruikt om dit antwoord uit te werken. Ik kan u die literatuur meegeven. Het betreft een onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) van Van Houtte uit 2011 en een artikel uit Onderwijsrecht van Spruyt en Laurijssen, eveneens uit 2011.
In het masterplan Secundair Onderwijs is de impact van de sociaal-economische status op schoolkeuze en schoolse prestaties zeer terecht als verbeterpunt voor ons secundair onderwijs opgenomen. Met de maatregel om leerlingen met een B-attest in principe niet te laten overzitten, voer ik het masterplan uit. De beslissingsbevoegdheid om een leerling met een B-attest toch de mogelijkheid te bieden om te blijven zitten zal niet langer bij de ouders en de leerling zelf liggen, maar bij de klassenraad die zo’n beslissing deskundig en gemotiveerd zal kunnen nemen. Deze beslissing zal er komen na een zeer lang en grondig beraad dat schriftelijk wordt gemotiveerd. We willen die beslissing laten respecteren, ook om de keuze van de ouders niet steeds doorslaggevend te laten zijn.
Ik maak abstractie van de keuze van de leerling zelf. Want als een leerling bijzonder gemotiveerd is om het jaar over te doen en dat ook expliciet aan de klassenraad vraagt, dan kan de klassenraad daar rekening mee houden. Het enige wat telt in deze is het belang van de leerling. Er is ook nog zoiets als het C-attest. Klassenraden denken na over de keuze of ze een C- dan wel een B-attest geven. En een C-attest verplicht de leerling om te blijven zitten. Deze maatregel – die deskundig en goed moet zijn gemotiveerd – verkleint niet alleen de impact van de sociaal-economische status van de leerling en zijn ouders, maar herwaardeert ook het B-attest en draagt bij tot een positieve school- en studiekeuze op basis van inzicht, interesse en capaciteiten van de leerling.
Ik geef eerlijk toe dat ik verrast was over de reacties die na 1 september binnenliepen. Ik kreeg de indruk dat zittenblijven wordt geromantiseerd. Jongeren van 15 of 16 jaar maken enorme sprongen in hun ontwikkeling. Het is dan niet automatisch de beste oplossing om een jongere die het moeilijk heeft gewoon het jaar te laten overdoen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, en daarom sluiten we de deur niet helemaal. Maar we willen de verantwoordelijkheid van de klassenraden meer laten respecteren en honoreren.
U vraagt naar de herexamens, heren De Meyer en Daniëls. De bedoeling van de maatregel is om het vertrouwen in het oordeel en de professionaliteit van klassenraden en schoolteams weerspiegeld te zien in de keuzes die we maken. Een herexamen heeft vandaag in de regelgeving een uitzonderlijk karakter. Een klassenraad kan, in elke graad en onderwijsvorm, mijnheer De Meyer, een dergelijke beslissing nemen in het geval ze dat in het kader van de evaluatie van een individuele leerling noodzakelijk acht.
Maar, mijnheer Daniëls, een herexamen is een uitgestelde beslissing. Het is dus niet zo dat je eerst een B- of een C-attest krijgt. Als men overgaat tot een herexamen, stelt men de beslissing over het attest uit. Dat is belangrijk. Het is geen evaluatie waarna je toegang krijgt tot een herexamen. Nee, men velt nog geen oordeel, maar geeft eerst een kans om te remediëren, en dan wordt het oordeel geveld. Zeker in de commentaren na 1 september leek het soms of men ervan uitging dat je na een attest de toelating kreeg om een herexamen te doen. Het attest wordt pas later gegeven.
Het staat effectief in de regelgeving, collega’s, daar heb ik niets voor gedaan, dat een herexamen enkel kan in uitzonderlijke gevallen. Het definiëren van het uitzonderlijke karakter behoort opnieuw tot de autonomie van de klassenraad en situeert zich op het vlak van onderwijskundige en sociale redenen. Het is hetzelfde verhaal. Een school kan er op een autonome manier mee omgaan. In onze regels staat dat het in uitzonderlijke gevallen is. Vaak is dat omdat een leerling wegens ziekte een examen niet op het voorziene tijdstip heeft kunnen afleggen. Er zijn nog andere redenen mogelijk.
Ik heb mij laten vertellen dat men hiermee de destijds bestaande praktijk wou tegengaan waarbij herexamens binnen een school als norm golden in functie van de profilering van de school. Daar hebt u naar verwezen, mijnheer De Meyer. Dat werd ook in de hand gewerkt door het feit dat de regelgeving op de organisatie van het secundair onderwijs toen twee afzonderlijke zittijden bepaalde, wat ook op de studiebewijzen tot uiting kwam. In het onderwijs komt alles terug.
De omslag in het denken bij de invoering van de eenheidsstructuur is dat – uitzonderlijke gevallen buiten beschouwing gelaten – voor het gros van de leerlingen op 30 juni een delibererende klassenraad over voldoende evaluatiegegevens beschikt om een eindbeslissing te nemen. Dat moest ook bijdragen aan de rechtszekerheid voor ouders en leerlingen voor het volgende schooljaar. Dat is de reden dat de structurele tweede zittijd uit de regelgeving is geschrapt en is vervangen door de vandaag bestaande uitgestelde beslissing, collega’s.
Ik weet niet of u dat weet, collega’s, maar als we naar de cijfers kijken, zien we dat meer dan 65 procent van onze secundaire scholen ook effectief uitgestelde beslissingen neemt. Het aantal uitgestelde beslissingen daalt weliswaar van 1,45 procent een paar jaar geleden naar 1,13 procent. Maar 75 procent van de leerlingen met zo’n uitgestelde beslissing, die dus een herexamen mogen doen, behaalt een A-attest of in het laatste jaar een studiebewijs. Dat is dan weer positief. Meer dan een derde van de uitgestelde beslissingen wordt genomen in het aso.
De bestaande regelgeving ontraadt herexamens of uitgestelde beslissingen. Er wordt gesproken over uitzonderlijke gevallen. Die worden vaak geïnterpreteerd als overmachtsituaties. We moeten keuzes maken. Het is voor mij cruciaal dat we, ons regeerakkoord indachtig, vertrouwen geven aan scholen en klassenraden, maar ook inzetten op de ondersteuning van scholen en klassenraden in dat verband. In de conceptnota Samen tegen Schooluitval is opgenomen dat er met de pedagogische begeleidingsdiensten duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over hoe zij de scholen kunnen ondersteunen bij het uittekenen van bijvoorbeeld flexibele leerwegen, waar zeer weinig gebruik van wordt gemaakt, evenals bij het gebruik van zittenblijven en herexamens.
Er is uiteraard de mogelijkheid om de regelgeving aan te passen. We zitten nu met die uitzonderlijke omstandigheden. Ik hoed me ervoor om de klok terug te draaien en weer over te gaan naar twee zittijden. Het moet sowieso een beperkt instrument blijven. De scholen gebruiken het in een aantal gevallen en dan heeft het ook effect.
De interpretatie van de regelgeving zal ook leiden tot een andere manier waarop de inspectie de situatie bekijkt. We mogen ook niet overdrijven, de wijze van omgaan met uitgestelde beslissingen is nooit – tenzij u mij van het tegendeel kunt overtuigen – een doorslaggevend element bij adviezen van de inspectie. Als u zegt van wel, moet u mij dat aantonen. Zij zeggen het omgekeerde, in onze contacten met hen. Er staat dat het om zeer uitzonderlijke gevallen moet gaan. Ofwel wijzigt u dat, ofwel niet. Als u het wijzigt, zullen zij hun houding aanpassen.
Een uitgestelde beslissing hoeft niet altijd een herexamen te zijn. Voor een hele klasgroep kan een uitgestelde beslissing ook een reeks evaluaties inhouden die pas na 30 juni plaatsvindt, bijvoorbeeld een zomerstage in een hotelschool. Er zijn andere situaties denkbaar.
Als het om een herkansing gaat, is het niet altijd een examen. Het kan ook een vakantiewerk zijn of extra stage-uren. Ook daarin zijn scholen tamelijk vrij.
Als u me vraagt hoe ik omga met herexamens, zeg ik dat alles staat of valt met de bewoordingen in onze regelgeving, namelijk de zeer uitzonderlijke gevallen. Ik heb geen goesting om voor iedereen opnieuw naar een tweede zittijd te gaan. Het is wel bespreekbaar of zeer uitzonderlijke gevallen moeten blijven, ja of neen. En hoe gaan we daarmee om? Ik zie dat 65 procent van de scholen het instrument kent en er gebruik van maakt. De houding van de inspectie is afgestemd op de bestaande regels.
De zomerschool is een zeer interessante suggestie. In Nederland loopt in het voortgezet onderwijs op dit moment een pilootproject voor zomerscholen dat past in de Nederlandse aanpak van zittenblijven. Men heeft daar een projectsubsidie aan toegekend voor 2015 en 2016. Het is heel nuttig om te volgen hoe die zomerschool evolueert. Er zijn vanuit Nederland zowel kritische als positieve geluiden te horen. Zomerscholen worden beschouwd als effectieve interventies om zittenblijven tegen te gaan, maar de effecten ervan zijn nog niet zo duidelijk omdat men niet met een controlegroep heeft gewerkt. Men heeft ook geen zicht op wat er zou zijn gebeurd als die zomerschool er niet was geweest. Ik heb gevraagd dat de administraties nauw contact houden om na te gaan hoe dit evolueert, want dit is een bijzonder interessant project.
Dan was er een vraag over het overzitten met een A-attest en of dat mogelijk blijft. Ik geef enkele cijfers. Van de 19.332 zittenblijvers in het schooljaar 2013-2014 behaalden 941 leerlingen of 4,87 procent een A-attest. Wanneer we kijken naar de verdeling van de zittenblijvers met een A-attest over de verschillende leerjaren, dan zien we het hoogste aantal – 385 – in het eerste leerjaar van de eerste graad. Dit aantal kan hoogstwaarschijnlijk worden verklaard door de instroom van leerlingen die het eerste leerjaar B met vrucht hebben beëindigd en opstromen naar het eerste leerjaar A. Dat is dus eigenlijk een goede zaak.
De mogelijkheid om met een A-attest als regelmatige leerling in het eerste leerjaar te blijven zitten, wens ik te behouden zonder bijkomende beslissing van de klassenraad aangezien deze opstroommogelijkheid inherent verbonden is aan het huidige concept van de eerste graad.
Wat het zittenblijven met een A-attest in de hogere leerjaren betreft, wil ik deze mogelijkheid inderdaad liever afhankelijk maken van de gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad. Ik weet dat er wat discussie is aangaande de keuze voor de toelatingsklassenraad, zeker in het geval van het advies inzake overzitten na een B-attest.
Er zijn voor alles argumenten. Ik schets even de context, want het is nuttig om jullie meningen daarover te horen. Ik heb het niet over het herexamen. Dat is een uitgestelde deliberatie. Na een herexamen geeft de delibererende klassenraad het A-, B- of C-attest. Daarover is geen discussie. Ik heb het nu over de situatie waarin je een B-attest krijgt en liever het jaar wil overdoen en er een duidelijke motivering is van de klassenraad dat dat niet kan. Gesprekken helpen niet meer, maar de klassenraad zegt dat je moet heroriënteren. Moet je dat dan overlaten aan de delibererende klassenraad, of is het beter dit over te laten aan een toelatingsklassenraad die zegt dat als de jongere voldoende gemotiveerd is, hij of zij toch wordt toegelaten het jaar opnieuw te doen? Als je het aan de delibererende klassenraad overlaat, heb je opnieuw mogelijkheden om alle procedures te doen. Als je het overlaat aan een toelatingsklassenraad, heb je dat niet. Dan word je wel of niet toegelaten.
Alles staat of valt met de kwaliteit of zorg die scholen verlenen aan het uitreiken van het attest aan de jongeren. Scholen die hun leerlingen goed kennen, weten heel goed welke beslissing ze nemen. Een school die het niet goed weet, mag dat niet zomaar overlaten aan de leerlingen en de ouders. Je moet keuzes durven te maken. Dat is ook de reden waarom we de maatregel voor het B-attest en het herwaarderen van dat attest door jongeren zich te laten heroriënteren, in het masterplan hebben ingeschreven.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, het is inderdaad belangrijk om de leerkrachten en de scholen te erkennen in hun expertise. Er zijn pro’s en contra’s voor bepaalde standpunten. Dat is altijd zo. Er is een negatieve perceptie ten aanzien van bepaalde studierichtingen, vooral van technische en beroepsvormingen. Dat is jammer als men uit een gebrek aan maatschappelijke waardering een valabel advies naast zich neerlegt. Het zorgt ervoor dat we in bepaalde technische studierichtingen te weinig leerlingen hebben, terwijl die richtingen best wel uitdagend en interessant kunnen zijn. Er wordt aan de leerlingen te weinig uitgelegd hoe interessant ze zijn, gewoon door de angsten van de ouders die dikwijls met een beetje snobisme te maken hebben. Dan zien we hoeveel ouders met een hoge sociaal-economische status dat oordeel naast zich neerleggen. Daar treed ik u absoluut in bij.
Er is inderdaad veel gereageerd op de krantenartikels. Over onze partij mag u gerust zijn: de heer De Ro en ikzelf staan achter het regeerakkoord. Een zekere Noël uit Limburg heeft een forum gekregen in De Zevende Dag, maar ik weet eerlijk gezegd niet of die man lid is van onze partij. Die man heeft ‘freedom of speech’, tot in Limburg, geen probleem. (Opmerkingen)
Dat weet ik niet, ik heb de ledenlijsten van Brussel en dat is het.
Dat wou ik toch even meegeven. (Opmerkingen)
En hij is niet verhuisd naar Brussel, voor wie van anekdotes in de politiek houdt.
Het is een moeilijke kwestie hoor. Ik zal zeker niet zeggen dat ik geen vertrouwen heb in schoolteams, maar ik heb vooral waardering voor schoolteams. Ik vind vooral dat er te weinig waardering is voor het lerarenberoep, maar dat betekent niet dat ik nooit kritiek zou durven geven. Ik ben ook zeer gevoelig voor de analyses en de onweerlegbare feiten die daarin opdoemen, namelijk dat men aanzienlijk meer kans maakt op een C-attest als men een allochtone achtergrond heeft of kansarm is. Dan spelen verwachtingen en stereotypen en vooringenomenheid dus een rol. We kunnen geen andere conclusie trekken. Meisjes krijgen minder snel een B- of C-attest dan jongens. Kunnen we dan zeggen dat jongens gemiddeld een beetje dommer zijn? Een beetje luier? Dat lijkt me een straffe conclusie. (Opmerkingen)
Er is wel meer aan de hand. Ik weet niet of mannen efficiënter zijn, daar heb ik geen idee van. In ieder geval zien we dat er zaken mislopen. Bij echt feminien of echt masculien gedrag valt het wel mee: men moet dus blijkbaar voldoen aan sociale stereotypen om iets minder conflict te riskeren, maar dat zou niet mogen.
Ik vind dat er meer gevoeligheid moet zijn voor de individuele leerling, met zijn individuele talenten en ritme. Het is een interessant voorstel dat wordt geformuleerd in het HIVA-onderzoek. Daar kijkt men eens over het muurtje, daar vernoemt men oplossingen die collega Daniëls naar voren schoof, zoals meer begeleiding van leerlingen tijdens het jaar, ook summer schools en geïndividualiseerde trajecten. In Zweden bijvoorbeeld ligt de nadruk op de individuele vorderingen. Die vorderingen kunnen duidelijk zijn, maar als men de norm hanteert als einddoel en die valt op 30 juni, dan hebben individuele vorderingen nog weinig belang. Dat is jammer. Zo haalde ik eens in december 20 procent voor chemie en steeg naar 46 procent tegen het einde van het jaar. Dat is een enorme vordering. U vindt dat nu misschien grappig, maar mijn moeder vond dat toen niet grappig. Ik denk dat er veel eten en drinken aan zit.
Minister, ik romantiseer het C-attest helemaal niet, ik denk dat u dat ook niet bedoelde. Ik denk dat het zittenblijven nog minder rekening houdt met individuele vorderingen en absoluut niet motiverend is. Het zet in de meeste gevallen heel weinig zoden aan de dijk. Dat kan ook niet de bedoeling zijn.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, u hebt mij in ruime mate gerustgesteld. Ik onthoud dat het belang van de leerling centraal staat. Het oordeel van delibererende klassenraden gaan we zoveel mogelijk waarderen en respecteren. Het masterplan gaan we uitvoeren.
Dit betekent dat sommige omstandigheden – herexamens en uitgestelde proeven – ook morgen blijven bestaan. Een kwaliteitsschool moet niet aan de helft van de klas een herexamen geven om te bewijzen dat ze een kwaliteitsschool is. Laat dat duidelijk zijn.
Minister, wat betreft het zittenblijven na een A-attest ben ik het met u eens. In het eerste jaar moet daar geen toelatingsklassenraad tussenkomen. Inzake de andere leerjaren vind ik de toelatingsklassenraad het meest verantwoord.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, wij treden u volledig bij inzake de professionaliteit en autonomie van klassenraden, maar dan moeten we ze ook autonomie geven. Dan moeten we niet vanuit de inspectie of vanuit andere gremia met een opgestoken vingertje toch onze visie geven over bijkomende proeven. Ik heb hier een doorlichtingsverslag voor me: “Inbreuken tegen de regelgeving is het enige punt waarvoor die school een beperking in de tijd heeft gekregen. De omzendbrief SO 64 beperkt onder 8.1.2 de mogelijkheid tot verlenging van de evaluatietermijn tot uitzonderlijke en individuele gevallen.” Dat staat cursief. “Het geven van uitgestelde proeven werd tot heden door deze school gebruikt om leerlingen een tweede kans te geven. De school overtreedt hier de regelgeving.”
Dat dateert van 2011 en de school heeft dan een advies beperkt in de tijd gekregen. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Neen, dat was niet onder uw bewind.
Er is een omzendbrief. Het is niet geregeld bij besluit of decreet, maar bij omzendbrief. Daarin staat enkel “in uitzonderlijke en individuele gevallen”. De inspectie geeft daaraan een interpretatie die repercussies heeft op het veld. Minister, ik vind uw voorstel zeer goed, het sluit aan bij ons pleidooi, om de vraag rond “uitzonderlijke en individuele gevallen” eens te bekijken. Waarom? Als we het masterplan uitvoeren, en dat gaan we uiteraard doen, veranderen we iets aan het B-attest. Dat is absoluut een motivatiegrond om dat te herevalueren, vooral in het licht van de professionaliteit en de mogelijkheden van die klassenraden.
Als we zeggen dat de klassenraad autonoom is, moeten we dit niet doen langs een sluikse weg, via de onderwijsinspectie die erover valt. Dan maak je regelgeving en zeg je tegen de klassenraad: “Ge zijt autonoom maar als ge het zo doet, vinden we het toch niet goed. En meer zelfs: we kunnen u een advies geven en we beperken de tijd daarover.”
U stelt voor om het “Pas op als ge het doet want dan zullen we heel hard naar u kijken” toch een beetje weg te halen, in het licht van de professionaliteit. Dat was ook onze oproep. Dat wil niet zeggen dat we het systeem van een reguliere common sense over de vanuit algemene normen en termen georganiseerde tweede zit moeten installeren. Maar als we, en ik kom daarmee terug op wat we zeiden, inderdaad die B-attesten bindender maken, want daar gaat het over, en we willen vermijden dat we een pleiade aan beroepen krijgen, moeten we inzetten om kinderen kansen te geven, want daar gaat het over, en om serene heroriënteringsgesprekken te hebben. Dan moeten we de bijkomende proeven toch een beetje uit het verdomhoekje halen op de manier zoals u en ook wij naar voren hebben geschoven.
Welke klassenraad kent een leerling het best? Als we de regelgeving bekijken, dan bepaalt de klassenraad zijn advies op basis van wat hij allemaal met die leerling heeft meegemaakt. Een klassenraad bestaat uit meer dan één leerkracht. Sommigen denken: “Die van Frans kan niet op het gezicht van mijn zoon, dus wordt hij tegengehouden voor zijn hele jaar.” In een klassenraad is dat op dit moment moeilijk haalbaar. Er zal altijd wel een leerkracht zijn die zegt: “Beste vrienden, het is niet omdat een leerling wat kritisch is dat we hem aan de schandpaal moeten nagelen.” Kan het nog gebeuren? Met 1,1 miljoen leerlingen en 185.000 mensen in het onderwijs ga ik er mijn hand niet voor in het vuur steken. Maar wie adviseert nu het best of die leerling een kans krijgt om over te gaan of niet? De klassenraad die die leerling kent, begeleid heeft, oudercontacten en begeleidingsgesprekken heeft gedaan? Of een klassenraad, in sommige gevallen in een andere school, die die leerling niet kent, geen informatie heeft, enzovoort? In de filosofie die we daarnet hebben opgebouwd, moeten we wel degelijk een klassenraad aanstellen die effectief het advies heeft geleverd.
U zegt dat we het masterplan gaan uitvoeren. Er staat een voltooid verleden tijd: “Overzitten kan enkel als de klassenraad dit expliciet heeft geadviseerd.” Het gaat dus wel degelijk over het advies dat meekomt met het B-attest.
Als we een B-attest geven, gaan we heroriënteren. Dat is ook belangrijk, en we hebben er hier nog niet over gesproken. Heroriënteren naar wat en naar waar? Als je heroriënteert, is daar een advies aan verbonden: “Wat denken we dat je het best zou gaan doen?” Dan verwachten we dat al die klassenraden alle studierichtingen en niveaus kennen, om degelijk advies te kunnen geven. Ik stel vast dat die kennis en kunde niet altijd aanwezig zijn. Daar zullen we toch iets aan moeten doen. Op dit moment zijn er clausuleringen in B-attesten die gebeuren op onderwijsvorm, op studiegebied, op studierichtingniveau. Alle varianten zijn mogelijk, maar ik denk wel dat we onze klassenraden zullen moeten adviseren, ondersteunen, versterken, om op dat vlak goede adviezen te kunnen geven.
Het feit dat u de piste van de zomerschool blijkbaar ook hebt gezien en dat u ook vindt dat daar ook een aantal goede kanten aan zijn, doet mij denken dat het goed is dat op te volgen. En uiteraard hangt de keuze voor al dan niet een bijkomende proef en taak, of de pleiade van mogelijke instrumenten en bijkomende stage-opdrachten en bijkomende stages daarmee samen, omdat je niet een leerling iets gewoon opnieuw laat doen, maar je kijkt waar de tekorten zijn, je probeert bij te spijkeren, zodat hij het jaar nadien zonder tekorten kan doen. Want een deliberatie is: “We denken dat het wel zal lukken.” Alle respect daarvoor, dat een klassenraad dat wil doen. Maar op bepaalde punten heeft een leerling bepaalde zaken niet bereikt.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik ben het helemaal eens met mevrouw Brusseel: het is wel degelijk wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat er toch wel wat problemen zijn met die B- en C-attesten. Ze zijn inderdaad zeer sterk sociaal bepaald. Het heroriënteren – wat in de meeste en zelfs bijna alle gevallen het zogenaamde afzakken is – is nog sterker sociaal bepaald. Zittenblijvers zijn inderdaad diegenen met de hogere SES-indicatoren. Daar hebben we een heel sterke ‘byass’. Als je dat aankaart en zegt dat er iets fout is, is dat niet omdat je geen vertrouwen hebt in de scholen of in de klassenraden. Dat is een dooddoener. Dat wetenschappelijk onderzoek heeft dat nu al vanuit verschillende hoeken zwart op wit aangetoond.
Ik deel dan ook die bezorgdheid: wie zal dan inderdaad de beslissing ter discussie stellen of onderhandelen of er een uitzondering op de regel zal worden verkregen? Dat zullen de ouders zijn die wat sterker in hun schoenen staan en die sociale ‘byass’ zal alleen maar versterkt worden. Dat is een reëel gevaar. Mevrouw Brusseel haalt het terecht aan. De onderzoeker die op 1 september de kwestie heeft doen opflakkeren, de heer Lamote, is een pleitbezorger van het afschaffen van het zittenblijven als er sprake is van een B-attest. Hij koppelde dat volgens mij heel expliciet aan een grondige hervorming van het secundair onderwijs waarbij de schotten tussen hso, tso en bso, en de hiërarchie tussen die richtingen worden doorbroken en hervormd.
Minister, bent u van plan om die maatregel geïsoleerd in te voeren? Wanneer bent u van plan om dat te doen?
Past die maatregel in het masterplan dat, zoals u weet, voor ons toch al een beetje een compromis van een compromis van een compromis is en uiteindelijk die schotten wellicht niet zal doorbreken? Ik maak mij toch wel wat zorgen over die hele constructie. Ik denk dat we goed moeten bekijken hoe we er toch voor kunnen zorgen dat de oriëntering juist verloopt, op basis van interesses en talenten en niet op basis van ‘je bent hier niet voor geslaagd, dus dan laten we jou naar een andere richting gaan’. Want dan is die heroriëntering niet gebaseerd op waarvoor je getalenteerd bent, maar eerder waarvoor je niet geslaagd bent. Als we vanuit die logica vertrekken – en die zit er nu nog wel in – zijn we volgens mij niet goed bezig met deze hervorming en met deze visie op die B-attesten. Ik denk dat de oriëntering op basis van talenten en interesses hierbij cruciaal is en niet ‘waar ben jij niet voor geslaagd’, want meestal komen ze dan in tso en bso terecht.
Ik denk dat we het einde van deze problematiek nog niet hebben gezien. De discussie gaat breder dan waarop u nu hebt geantwoord. Dat is geen oplossing van het probleem en van de hiërarchie die we nu in ons onderwijsland hebben.
Minister, u hebt enthousiast gereageerd op de zomerschool die van toepassing is in Nederland en waarvan we de resultaten nog niet echt kennen. We moeten even afwachten.
In de zomer heb ik nogal wat literatuur doorgenomen over hersenwetenschappen. Ik heb tijdens de zomervakantie vooral gelezen dat wij onze hersenen in de loop van een jaar ook voldoende – lange – tijd moeten geven om tot rust te komen.
Als we dat niet doen, functioneren we in de loop van het jaar niet voldoende. Ik zou graag hebben dat u dat zeker meeneemt in de overwegingen die u verder zult maken.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor alle reacties. Ik heb een paar zorgpunten gehoord.
Ik begrijp dat in onderwijs alles aan alles hangt. Dat is juist. Maar als je alles aan alles hangt, heb je de beste motivering om niets te doen. Dat wil ik niet.
In het kader van de modernisering van het secundair onderwijs hebben we screenings gedaan en allerlei evaluaties gemaakt. We kunnen niet wachten op alles om stappen vooruit te zetten. Ik heb er dus eigenlijk geen probleem mee om te zeggen dat we binnen de bestaande regelgeving zoals ze vandaag is en mits een aantal aanpassingen, het evaluatiebeleid ook binnen het huidige secundair onderwijs al een stukje kunnen verbeteren en versterken. We moeten daarvoor niet wachten tot het einde van de legislatuur, wanneer we in het eerste jaar van het secundair onderwijs starten met een aantal wijzigingen. We kunnen ons evaluatiebeleid vandaag al versterken met de tools en de mogelijkheden die er zijn.
Welke suggesties kunnen we meenemen? Er is een hele discussie over de B- en C-attesten. Ik heb mijn medewerker gevraagd om dat onderzoek nog eens te bekijken. Collega’s, dat onderzoek gaat over C-attesten. Het gaat over het anders benaderen van jongeren afhankelijk van hun SES-status, of ze een jongen of een meisje zijn en of ze al dan niet genderstereotiep zijn, om ze een C-attest te geven. Het gaat erover of ze al dan niet rapper worden verplicht om te blijven zitten.
Het B-attest is daarentegen bedoeld om de jongeren te laten overgaan met heroriëntering en slechts in uitzonderlijke gevallen de kans te geven om te blijven zitten. Het gaat dus over twee tegengestelde zaken. C-attest betekent sowieso zittenblijven. Bij een B-attest kun je eigenlijk kiezen: ofwel ga je over, ofwel blijf je zitten. We merken dat het net de sociaal sterkeren zijn die dat recht zouden kunnen afdwingen om te blijven zitten. Zomaar zeggen dat alles wat over dat C-attest wordt geschreven opgaat voor dat B-attest, zou ik niet durven.
Mevrouw Meuleman past het ook toe op de B-attesten, maar dat is niet onderzocht. Dat zou weleens tot andere conclusies kunnen leiden. Het is wel een feit – en dat baart mij ook zorgen, maar dat is een andere discussie – dat ze sneller een C-attest krijgen. Dat hebben jullie zelf aangehaald. Het is ook zo. Maar het B-attest is eigenlijk het recht om over te gaan. Dan moet je er eigenlijk bijna voor pleiten om te mogen blijven zitten. Dat is een andere context.
Ik wil dat C-attest dus wel inperken. Ik vind zittenblijven eigenlijk geen goede zaak. Maar het kan goed zijn voor sommige jongeren. Ik heb ontroerend veel mails gekregen van jongeren die het licht hebben gezien nadat ze de kans hebben gekregen om te blijven zitten. Ik ga dat niet afbreken, maar ik vind dat je jongeren alle mogelijke kansen moet bieden om niet te moeten zittenblijven. Soms kan heroriënteren wel de beste optie zijn. Er zijn leerkrachten die mij hebben gezegd dat ze in een klassenraad hadden besproken dat een bepaalde jongere beter richting y zou volgen na het volgen van richting x. De jongere was overtuigd. Ze belden een halfuur met de ouders, maar dan zeiden die: “Maar als hij zijn jaar overdoet, mag hij blijven zitten in die richting.” Ja, dat is evident. Dan denken die leerkrachten: wat baten kaars en bril in zulke situaties? De jongere wil het, voor de jongere is het beter, maar de ouders willen niet mee. Dat is natuurlijk niet bij iedereen zo. Het B-attest is eigenlijk bedoeld om de jongeren, met een goede motivering, te laten heroriënteren.
In de regelgeving staat er nu inderdaad dat die heroriëntering gebaseerd moet zijn op wat ze niet meer mogen doen. Ik ben daar in feite niet echt fantastisch gelukkig mee. Ik zou liever hebben dat dat gebaseerd is op wat ze beter zouden doen, rekening houdend met hun talenten. Zo kan een jongere zo slecht zijn in wiskunde dat je kunt zeggen dat die jongere niet voor het maximumaantal uren wiskunde moet kiezen. Maar je moet eigenlijk ook adviseren in functie van wat beter zou zijn.
Is dat planlastvermeerdering? Dat zou kunnen, mijnheer Daniëls, als we daar te veel eisen rond stellen. Als je zegt dat een B-attest schriftelijk gemotiveerd moet zijn, lijkt het mij logisch dat een school dan stelt: dat mag niet meer en die bepaalde richtingen zijn goed. Iedereen kijkt altijd naar zijn eigen kinderen. Ik heb bij mijn eigen kinderen meegemaakt dat er bij remediërende punten niet wordt gewacht tot het einde van het schooljaar. Met kerst kun je al kaarten krijgen die zeggen waarop er moet worden geremedieerd, met Pasen ook. De meeste scholen zijn daar toch wel op een vrij intensieve manier mee bezig.
Ik ben ook een grote fan van hersenrust. Maar ik vind wel dat we wat nu in de regelgeving staat, namelijk de zeer uitzonderlijke gevallen om een taak te maken of een examen af te leggen, onder de loep moeten nemen. Ik ben het met de heer Daniëls eens. Ik vind het niet kunnen dat een evaluatie van de school en een advies beperkt in de tijd, puur en alleen kunnen zijn gebaseerd op het feit dat je te veel leerlingen een tweede kans zou geven. We hebben vandaag nog contact opgenomen met de inspectie. Die heeft ons gezegd dat dat niet het geval is. Misschien hebben ze nu recenter teruggekeken dan 2011. Mijnheer Daniëls, u hebt daar een punt. We vinden eigenlijk allemaal dat het niet alleen daarop gebaseerd kan zijn.
Ik ben het ook met de heer De Meyer eens dat scholen zich niet moeten onderscheiden door iedereen het recht te geven op een tweede zit. Ik heb begrepen dat niemand dat wil. De vraag is alleen of we, in het kader van de herwaardering van het goed gemotiveerd uitreiken van attesten, de scholen niet iets meer vrijheid kunnen geven. Dan moeten we misschien die formulering ‘zeer uitzonderlijke gevallen’ wat versoepelen. Collega’s, ik weet niet of dat enkel in de omzendbrief staat of ook in de Codex Secundair Onderwijs. Dat moeten we straks eens bekijken. Ik ben gerust bereid om daar mee naar te kijken.
De Scholierenkoepel heeft mij oprecht gevraagd om ook rekening te houden met de motivatie en de wensen van jongeren. Ik ben het daar uiteraard ook mee eens. Als we een B-attest willen herwaarderen, moet dat natuurlijk in functie van het rekening houden met wensen en talenten van jongeren. Anders zou dat B-attest natuurlijk geen enkele zin hebben.
Collega’s, u vraagt of ik zal wachten tot alles duidelijk is in het masterplan. Ik vind dat totaal onnodig. Ik denk dat we de regelgeving rond de A-, B- en C-attesten al kunnen versterken. We kunnen daarbij rekening houden met de twee extra opmerkingen die werden gemaakt.
Toelatingsklassenraad of delibererende klassenraad? Ik heb daar niet zoveel emotie bij. De twee zijn mogelijk. Voor het M-decreet hebben we de toelatingsklassenraad uitgebreid tot een volledige. Het enige wat mij in dezen interesseert, is het belang van het kind. Het maakt mij dan niet uit of het de ene of de andere is. Er moet wel een mogelijkheid zijn om het nog eens te herbekijken als je dat echt wilt en op basis van motivatie.
De reden van een B-attest is heroriënteren. Enkel voor wie per se het jaar wil overdoen, moet er nog een extra moment zijn. Of dat komt van de delibererende klassenraad of de toelatingsklassenraad, maakt me niet zoveel uit. Mijn medewerkster maakt me er attent op dat de zeer uitzonderlijke gevallen effectief in het besluit staan. Het is niet zo dat ik dit enkel kan veranderen door het aanpassen van de omzendbrief. Er moet effectief een besluit worden genomen. We bekijken dat verder.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, er kan vandaag al heel veel worden aangepakt. Dat moet gebeuren in samenspraak met scholen en lerarenopleiders. Een heroriëntering is veel belangrijker dan zittenblijven.
Ik benadruk wel dat het om een dialoog moet gaan. Een klassenraad mag dan wel bestaan uit een grote groep leerkrachten, ze zouden rekening moeten houden met de talenten en interesses van leerlingen. Er zou een dialoog moeten voorafgaan aan de B-attestering. Het moet op een positieve manier worden ingekleed. Men moet op zoek gaan naar wat de leerling boeit en hoe een leerling beter in iets kan worden. Er moet daarbij rekening worden gehouden met het ritme van de jongere, met nood aan pauzes enzovoort. In iedereen zit iets positiefs en daar moet men van uitgaan. Mijn vrees is dat men vandaag vooral bij ‘lastige’ leerlingen rekening houdt met wat ze niet kunnen en te weinig met wat ze zouden kunnen. Dat is een belangrijk werkpunt. Daarvoor moet geen enkel plan of structuur worden gewijzigd. Het vraagt wel een mentaliteitsomslag waar we moeten op aandringen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik veronderstel dat de inspectie dit verslag leest, waardoor al een zorg is weggenomen. Het is goed dat herexamens niet in het verdomhoekje staan. Het zou evenmin zinvol zijn dat herexamens de algemene regel worden. Het genuanceerde antwoord van de minister is correct.
In de discussie over de delibererende dan wel toelatingsklassenraad sloeg mijn repliek van daarnet uitsluitend op die leerlingen die overzitten in een andere studierichting. Voor leerlingen die overzitten in een andere studierichting, is het meestal aangewezen om de beoordeling te laten doen door de toelatingsklassenraad omdat die de nieuwe studierichting beter kent.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik vind het goed dat u zegt dat de enge formulering van ‘uitzonderlijke en individuele gevallen’ misschien moet worden bekeken. Ik wil het inspectieverslag waaruit ik citeerde, bezorgen.
De attestering doet twee zaken. Ten eerste geeft die aan of een leerling bereikt heeft wat in een studierichting wordt geacht bereikt te worden. Ten tweede geeft die de leerling een advies voor het volgende schooljaar. Dat betekent ook: leerlingen maximaal kansen geven. Elke leerling die we met een bijkomende proef weg kunnen houden van een C-attest of B-attest, is een gewonnen leerling, ook in het kader van de ongekwalificeerde uitstroom.
Ik treed mevrouw Brusseel bij als ze het heeft over een dialoog. Ik ben zelf ervaringsdeskundige in zeer moeilijke gesprekken met ouders. Dan komt het erop neer dat iedereen zich goed voelt bij een heroriëntering of zittenblijven. Iedereen moet het gevoel hebben maximaal kansen te hebben gekregen. Er is niets zo verschrikkelijk als een leerling een kans te ontzeggen die hij of zij dan later via allerlei wegen toch bereikt en aantoont dat we fout zaten. Die leerling heeft er dan wel jaren langer over gedaan, en dat is jammer. Dat kost de leerling en de ouders zeer veel en we hebben geen kansen gegeven. Dialoog is cruciaal, ook als we de beperking opleggen dat een leerling niet mag overzitten of heroriënteren. Op die manier voorkomen we allerlei beroepsprocedures.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.