Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de geringe aanwezigheid van vrouwen in besturen van sportclubs en de minieme aandacht van sportclubs voor ouderen en kansarmen
Verslag
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Voorzitter, minister, het is een vraag die eigenlijk teruggaat naar de maand juni. Toen is er een onderzoek publiek gemaakt van professor sportbeleid Jeroen Scheerder van de KU Leuven. Het is een heel omvangrijke studie. Ik ga niet in op het onderzoek in zijn globaliteit. Ik heb er een aspect uitgehaald in het kader van het horizontaal Vlaams gelijkekansenbeleid, meer bepaald het genderbeleid van de Vlaamse Regering.
Het onderzoek is interessant. Uit statistieken blijkt dat hoewel ruim een derde van de leden van de sportfederaties vrouwen zijn, wat ook in de omgevingsanalyse in de beleidsnota van de minister staat, die aantallen niet terug te vinden zijn op het niveau van de besturen van de sportfederaties. Daar zijn maar 11 procent vrouwelijke bestuursleden. Als we gaan kijken naar de sportclubs, zou het rond de 20 procent draaien. Dat is dus een vijfde in de clubs en een tiende in de sportfederaties.
Het is een knelpunt dat de participatie van vrouwen in de sport, die nog niet gelijk is aan de andere helft van de bevolking maar toch al wel belangrijk is, zich niet doortrekt op het niveau van de besluitvorming binnen de sector. We moeten dit democratisch deficit niet te veel duiden. We kunnen daar heel veel over zeggen, maar ik denk dat het echt wel een democratisch deficit is. Er kan gezegd worden dat er een probleem is met het gelijkheidsbeginsel, een probleem met de rechten van de vrouwelijke bevolkingsgroep, maar het is ook een probleem van goed bestuur, van governance. Want naast het democratisch deficit, staat vast dat beter wordt bestuurd wanneer er diversiteit is rond de tafel waar beslissingen worden genomen, waar overlegd wordt.
Minister, om al die redenen had ik graag geweten wat uw beleid is daartegenover. Wat denkt u daaraan te kunnen doen? Welke plannen hebt u? Hebt u met de sector daarover samengezeten? Hebt u die daarover bevraagd?
Ik heb dit niet in uw strategische doelstellingen teruggevonden, ook geen gerichte acties om de 30 procent vrouwelijk lidmaatschap in de sportfederaties naar omhoog te trekken. Er zijn uiteraard verschillende goede prioriteiten in uw beleidsplan, maar ik heb geen gerichte actie teruggevonden naar de grote vrouwelijke bevolkingsgroep. In het bijzonder vraag ik wat uw beleid is om vrouwen in de besluitvorming in die sector te verhogen, rekening houdend met een algemene beleidslijn in het Vlaams regeerakkoord die als prioriteit vooropstelt om de deelname van vrouwen aan besluitvorming te verhogen met het oog op een gelijke deelname in alle sectoren van de samenleving. Dat is een van de grote lijnen in het Vlaams regeerakkoord. Ik neem dus aan dat we ook in uw sector en in de gesubsidieerde sector, waar alle organisaties en federaties toch met overheidsgeld worden gefinancierd, zij het voor een deel, een democratische inspanning mogen verwachten.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb me voor mijn vraag gebaseerd op datzelfde onderzoek en die cijfers, die zeer veelzeggend zijn, eruit gehaald in het kader van ons streven naar een meer gelijke vertegenwoordiging in de besluitvorming, zoals uitvoerig uitgelegd door collega De Bethune.
Het is jammer dat die besluitvorming niet zo divers is, dat die bestuursraden niet zeer divers samengesteld zijn. Men kan aannemen dat een meer heterogeen bestuur rekening houdt met andere gevoeligheden dan een homogeen bestuur en dat het accent zou kunnen verschuiven van bijvoorbeeld zeer doelgerichte competitiesport naar andere facetten die dan sterker worden benadrukt, onder andere de voordelen van recreatiesport maar ook andere zaken.
Dit is van belang volgens professor Scheerder omdat blijkt dat de gemiddelde Vlaamse sportclub focust op de gewone, Vlaamse, bemiddelde jongeren. Wat bedoelen we daarmee? Dat is eerder middenklasse, eerder blank, van Belgische origine. Projecten om breder te gaan, om eerder jongeren uit allochtone of kansarme milieus aan te spreken, of om senioren of mindervaliden aan het sporten te krijgen, die krijgen minder prioriteit.
Unisportfederaties, die zich met één sporttak bezighouden, scoren nog lager. Dat is spijtig. Recreatieve sportfederaties die zich niet zozeer met competitie bezighouden, zoals OKRA SPORT en de Gezinssportfederatie, doen het veel beter. Dat zet de stelling van professor Scheerder alleen maar kracht bij.
Minister, u hebt al laten weten dat er een decreet in de maak is rond de sportfederaties, waarin zal staan dat een federatie een a-tot-z-aanbod moet hebben en dus iedereen moet aanspreken als ze in aanmerking wil komen voor subsidies. In het huidige decreet staat die voorwaarde nog niet vermeld.
In het recente verleden hebben we al een goede praktijk gezien met het aanpakken van de problematiek van homo- en transfobie in de sport. Dat is een kwestie die al frequent aan bod gekomen is in deze commissie, maar ook in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement. We hebben allemaal al kunnen vaststellen dat het veel mensen in Vlaanderen na aan het hart ligt om die homofobie in de sport, en zeker in het voetbal, aan te pakken. Het zogenaamde ‘laatste roze taboe’ werd aangepakt door diverse initiatieven die moeten leiden tot een brede sensibilisering om homo- en transfobie een halt toe te roepen. Ofschoon dit eerder van een andere orde is dan het aanspreken van kansengroepen, maakt het wel duidelijk dat een gericht diversiteitsbeleid zaken in beweging kan zetten.
Minister, wat zult u in samenwerking met uw collega van Gelijke Kansen ondernemen om te komen tot een hogere vertegenwoordiging van vrouwen in de besturen van sportfederaties en sportclubs? Bent u van mening dat er naast de geplande aanpassing van de subsidievoorwaarden voor sportfederaties een beleid moet worden uitgestippeld dat sportfederaties en sportclubs sensibiliseert om oog te hebben voor kansengroepen, en ook voor vrouwen? Kan het beleid dat op poten werd gezet ter bestrijding van homo- en transfobie in sportclubs hiervoor inspiratie leveren? Welke maatregelen of initiatieven overweegt u concreet om te vermijden dat sportfederaties en sportclubs er een tunnelvisie op nahouden en alle groepen beter gevat kunnen worden?
De heer Wynants heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, nu moet ik me aansluiten bij de vrouwen. Ik doe dat, niettegenstaande ik in de minderheid ben.
Dat wil niet zeggen dat ik niet een bepaalde kanttekening wil maken. Ik kan u voorlopig een idee geven hoe het in een club als KVC Westerlo – ze speelt voorlopig nog in eerste klasse – reilt en zeilt op dit moment. Wat de vrouwen betreft, gaat het vooral om de interesse die er moet zijn. Bij ons zijn vrouwen geïnteresseerd om de vijf- tot de min-twaalfjarige kinderen mee op te leiden. We hebben trainers voor die groep en die zitten ook in het bestuur van de jeugd. Mijn rechterhand in het bestuur – we zijn maar met vier – is een vrouw. Ik wil maar zeggen dat de omstandigheden op het terrein veel veranderd zijn tegen vroeger.
U hebt ook gelijk. Ik sluit me aan bij wat u zegt over de kansarmen en dergelijke. Dat moet eens onder de aandacht gebracht worden.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ga niet in op Westerlo, noch op hun bekerkansen voor de toekomst, maar wel op de vragen die naar voren zijn gebracht. Ik wil beginnen met de vrouwen in de raad van bestuur. De studie is voor mij geen verrassing omdat wij recente gegevens hebben die door Bloso zijn verzameld. Daar hadden we 12 procent van de bestuursleden in sportfederaties die vrouw zijn. Dat ligt dus wel in dezelfde lijn.
U vraagt naar maatregelen. Ik denk niet dat er een toverformule is om dat op te lossen, wat niet wil zeggen dat we daar niet de nodige aandacht aan moeten besteden. U had de vraag voor de vakantie ingediend. Ondertussen is er een nieuw actieplan gelijke kansen 2015-2019, dat geagendeerd is door minister Homans waarbij ze een voorstel van strategische doelstellingen heeft opgenomen voor het wegwerken van gender als maatschappelijk ordeningsmechanisme. Voor sport is dat dan nog eens specifiek vertaald in de volgende operationele doelstelling: meer kennis over het thema gender en gelijke kansen ontwikkelen binnen het sportbeleid en de sportsector. Een voorstel is onder meer om de sportfederaties maar ook de sportclubs te stimuleren om hun bestuursorganen divers samen te stellen.
Jullie hebben straks de hoorzitting rond het nieuwe decreet. Als mijn voorstellen worden gevolgd, dan zullen we in de toekomst nog meer aandacht besteden aan deugdelijk bestuur en zullen clubs en vooral federaties aangemoedigd worden om aan ‘good governance’ te doen.
In het nieuwe decreet – als het gevolgd wordt, uiteindelijk zijn jullie die het moeten volgen of niet – zal ik voorstellen om voor de georganiseerde sportsector van ‘good governance’ een criterium te maken ten aanzien van de financiering, als een kwaliteitsprincipe van deugdelijk bestuur.
Ik wil geen verplichtende maatregelen opleggen, geen quota bijvoorbeeld. De bestuursmandaten, zeker in federaties en in clubs, zijn heel vaak vrijwilligerswerk, zonder enige bezoldiging. Het behoort voor mij nog altijd tot de autonomie van de sportfederaties om hun bestuursleden aan te duiden, wat niet wil zeggen dat je ze daar niet toe kunt aanmoedigen. Dat doe ik met het Federatiedecreet.
Is er nood aan een beleid om sportfederaties en sportclubs te sensibiliseren om meer oog te hebben voor kansengroepen? Iedereen die regelmatig naar de commissie komt, weet dat ik zo veel mogelijk Vlamingen het plezier van sporten wil laten meemaken. Om dat te realiseren, moet je naar een resultaatgerichte samenwerking met alle Vlaamse sportactoren gaan. Dat is precies het project en het traject dat we stap voor stap proberen te ontwikkelen. Ik kom opnieuw bij het nieuwe decreet: het was nodig om een nieuw decreet rond de federaties te maken, maar het geeft ook een kans om een aantal extra zaken te doen. Mevrouw Brusseel, u hebt er al naar verwezen: de expliciete aandacht naar kansengroepen formuleer ik door als uitgangspunt te nemen dat elke unisportfederatie een aanbod van a tot z zal moeten ontwikkelen. Er zal ook een armoedetoets op het ontwerp van decreet worden uitgevoerd. Ik denk dat het ook niet onbelangrijk is, terugkijkend naar vijf jaar geleden, dat we daar zelfs een apart hoofdstuik rond de G-sport in inschrijven.
Voor mij is het heel belangrijk dat sportfederaties een maatschappelijk toegankelijk beleid moeten voeren. Daarnaast blijf ik diverse gestroomlijnde initiatieven nemen om het maatschappelijk potentieel dat sportfederaties hebben met de clubs, te versterken. Dan denk ik aan het nieuwe project rond empowerment van jongeren die in CANO-voorzieningen (Centrum voor Actieve Netwerk - en Omgevingsondersteuning) vertoeven. Zelf ben ik ook echt benieuwd wat de impact zal zijn op de WIJ!-projecten (Werkinleving voor Jongeren), met jonge ongeschoolde mensen die op de arbeidsmarkt komen en waarvoor we in een sportmodule hebben voorzien. De sportclubs en de sportsettings die concreet zullen worden opgenomen, zijn volop in ontwikkeling, maar de eerste reacties daarover zijn positief. Ik probeer sport ook te gebruiken als een stimulans, als iets wat iets extra’s kan bijbrengen bij verschillende doelstellingen. Zo ben ik afgelopen zondagmorgen naar een project gegaan met drugsverslaafden waar sport wordt gebruikt als een element van integratie. Sport is een enorme kracht om dingen te realiseren.
Als ik dan kijk naar wat we hebben gedaan met het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES), dan zou de ervaring die we daar hebben, ook inspirerend kunnen werken voor bijvoorbeeld gendervertegenwoordiging in besturen van sportfederaties en sportclubs. Ter aanvulling wil ik ook meegeven dat ik een werkgroep heb opgericht met leden van zowel de overheid als de sector zelf om concreet beleid rond dit thema uit te werken. De werkgroep kwam gisteren nog samen op mijn kabinet.
Tot slot, rond het vermijden van een tunnelvisie bij sportclubs en federaties, denk ik dat wat ik al heb gezegd, ertoe moet leiden dat dat niet gebeurt. Ik zal bijzondere aandacht blijven besteden aan het detecteren van goede praktijken als het gaat over diversiteit. Zeker in de sportsector kunnen we nog heel veel van elkaar leren. De ruime beleidsvisie die het nieuwe decreet over de sportfederaties zal vragen, moet daarvoor echt een stimulans zijn.
Ik denk dus dat er al veel gebeurt en dat we een uniek moment hebben met het Federatiedecreet om een aantal dingen scherper te stellen. Zoals u hebt gehoord, ben ik dat echt wel van plan.
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ga in drie punten antwoorden. U verwijst naar het actieplan gelijke kansen 2015-2019 van minister Homans. Het kan me ontgaan zijn, maar ik heb die tekst nog niet gezien. Die is misschien in de ministerraad goedgekeurd, maar wij hebben die nog niet gekregen en die is ook nog niet besproken in het parlement. Het zal dan imminent zijn, maar dan licht u al een tipje van de sluier wat betreft uw domein.
Het is positief dat dit aandachtspunt erin staat. Het sluit aan bij wat ik daarnet zei, namelijk dat het een rode draad is in het regeerakkoord. Ik maak onmiddellijk een kanttekening. Als het doel zo geformuleerd is dat men de kennis wil vergroten bij de sportfederaties, dan kan daar niemand tegen zijn. Het is heel positief om de kennis te vergroten. Dat is eigenlijk sensibiliseren en informeren, zo begrijp ik het, want ik heb de tekst niet gezien. Maar als u beleid met een beetje slagkracht wilt voeren, denk ik toch dat men minstens concrete acties en vooruitgangscriteria moet vooropstellen om te kunnen meten welke vooruitgang men boekt, anders blijft het echt wel bij mooie woorden en een intentie. Die kunnen we onderschrijven en dan zit de taal goed, maar dan zal men weinig resultaat boeken.
U verwijst naar het decreet in wording rond de sportfederaties. Ik ga me daar niet over uitspreken. De werkzaamheden daarrond beginnen pas, begrijp ik. Collega Poschet gaat dat voor ons heel intensief volgen. Onze belangstelling daarrond is zeker groot. Ik wil in deze fase een advies meegeven. Uw invalshoek is interessant wanneer u zegt dat u goed bestuur of ‘good governance’ naar voren gaat schuiven. Dan is de vraag wat de code is. Hoe wordt de inhoud van die ‘good governance’ bepaald? Is dat een code die door de sector wordt gemaakt, in overleg tussen de sector en uzelf, door een bijzondere commissie die moet toezien op de ‘good governance’? Ik verwijs naar de code van goed bestuur die heeft bestaan en bestaat voor beursgenoteerde bedrijven. Ondertussen staat er heel veel in de wet wat die groepen betreft. Het is daar ook allemaal begonnen met een code voor goed bestuur, trouwens onder impuls van Europa dat ter zake al jarenlang een dwingend beleid voerde. Het is de code-Buysse. Ondertussen heeft ze al een andere naam gehad. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ja, je hebt de twee codes. Dank u, u kent die materie ook zeer goed vanuit uw vorige en misschien ook deze bevoegdheid. Mag ik u er dan toch aan herinneren dat in die code voor beursgenoteerde bedrijven heel duidelijk stond dat men streefde naar een gewaarborgde aanwezigheid van vrouwen in de raden van bestuur? Het stond in die code als een streefdoel. Mijn vraag is dan: als er een code voor goed bestuur voor de sportfederaties komt, quod non – ik weet niet wat in er uw ontwerp van decreet staat, misschien kan het nog meegenomen worden in deze fase –, kan er in die code dan een dergelijke lijn worden meegenomen? Dan wordt het inderdaad een toets voor het goed bestuur. Het lijkt me een minimale maatregel.
U weet ook dat die aanpak met dergelijke codes – ik heb het weer over de raden van bestuur – in verschillende landen van Europa is gehanteerd. Over andere delen van de wereld zullen we het niet hebben. Ondertussen is men overgestapt naar dwingende maatregelen omdat die richtsnoeren, die codes niet werkten, niet afdwingbaar genoeg waren.
Het opnemen van een dergelijke intentie, streefdoel of norm in een code voor goed bestuur voor sportfederaties is zeker een waardevol idee. Veel zal opnieuw afhangen van de formulering en van de afdwingbaarheid ervan. We zullen dat goed opvolgen vanuit het parlement. Ik denk dat de sportfederaties zelf die worden geresponsabiliseerd door uw beleid daarin toch een mooie ambitie zouden kunnen hebben.
De collega die daarnet het woord nam en een goede ervaring heeft met sport en voetbal, zal daarvoor wel gevoelig zijn. De andere collega’s hopelijk ook.
Voorzitter, minister, ik blijf erbij dat het jammer genoeg niet zal volstaan. De ervaring in andere sectoren leert ons dat men toch het best overstapt naar structurele, dwingende maatregelen. Dat is ook gerechtvaardigd in een sector die voor een groot deel door de overheid wordt gefinancierd. Men kan daar een zekere flexibiliteit op zetten, maar ik denk dat we op termijn tot de conclusie zullen komen dat de quota of streefcijfers zich opdringen om enig resultaat te halen en dat de sector er goed aan zou doen om zich daarvoor te engageren.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Het is een goede zaak dat u een werkgroep hebt opgericht die zich zal bezighouden met concrete maatregelen. Zoals mevrouw de Bethune zei, is het één ding om mooie doelen te bespreken en na te streven. Het is al goed dat het vaak ter sprake komt en op de agenda staat. Dat dreigt op termijn echter onvoldoende te zijn. Ik denk dat er in uw decreet inderdaad concrete maatregelen zullen moeten worden vermeld. Ik wil op dit ogenblik niet zo ver gaan om te zeggen dat er nu meteen dringende maatregelen moeten komen. Ik wil het eerst een kans geven. Maar als parlementslid met aandacht voor gelijke kansen zal ik geen genoegen nemen met een beleid dat slechts heel traag, met kleine stapjes vooruitgaat, zoals dat de voorbije jaren het geval was.
Ten eerste omdat, wat de genderonevenwichten betreft, vrouwen geen minderheid zijn. We zullen het daarbij nog niet hebben over de voordelen van een heterogene aanpak – die er ongetwijfeld zijn. Het gaat eenvoudigweg om de intrinsieke waarde van een genderevenwicht in alle sectoren, zeker wanneer ze met overheidsgeld zijn betaald.
Ten tweede ben ik er, wat de minderheden betreft, van overtuigd dat bij iets dat zo goed is voor mensen als sport – wanneer je niet overdrijft, natuurlijk, ik heb het niet over topsport – inclusie echt nodig is. Ik zie dat in onze stad. In alle grootstedelijke omgevingen zien we dat kinderen nood hebben aan ruimte: om te spelen, om te bewegen. Ik vind het absoluut nodig dat daarop wordt ingezet in het sterk verstedelijkte Vlaanderen, zodat alle kinderen de kans krijgen om te sporten, maar ook dat senioren daarbij worden betrokken. Ik vind dat daar verder werk van moet worden gemaakt. Ik heb de conceptnota doorgenomen. Er is inderdaad sprake van alle leeftijdsgroepen. Dat wordt in abstracte termen aangehaald. Er wordt niet expliciet gezet hoe en wat er moet gebeuren om op termijn meer diversiteit in die sportfederaties en besturen te kunnen krijgen.
Mijn collega Bajart zal zich straks toeleggen op het Federatiedecreet. Hij zal deze elementen met betrekking tot diversiteit daarin meenemen. Wat ons betreft, moet dat er namelijk absoluut aan worden toegevoegd, en wel op zeer expliciete wijze.
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw de Bethune, ik heb daarnet good governance gekoppeld aan uw vraag over de aanwezigheid van vrouwen in besturen. We zullen good governance als een van de elementen van financiering opnemen. We moeten dat nog uitwerken, dat geef ik graag toe. We hebben een ‘good governance’-regel voor grote bedrijven, beursgenoteerd. We hebben een ‘good governance’-regel voor kmo-bedrijven en ook een voor overheidsbedrijven. We moeten eens bekijken welke good governance we dan effectief moeten vertalen naar federaties. Ik denk dat dat opnieuw maatgericht moet zijn: een code – we moeten nog een naam verzinnen – voor de sportwereld. Op het kabinet heb ik het over de code-Muyters, maar dat klinkt niet echt. (Gelach)
We zijn er ons van bewust dat we dat moeten uitwerken en dat we daarbij objectieve parameters moeten gebruiken om dat te vertalen. We zijn nu aan de conceptnota. We moeten nog een lange weg gaan vooraleer we dat kunnen vertalen naar de praktijk. Die tijd hebben we dan ook nodig om het verder te specificeren.
Mevrouw Brusseel, ik wil toch een beetje tegenspraak geven. Niet alleen topsporters hebben kwetsuren. Iedereen die zich niet goed opwarmt, kan er hebben.
Ik ben geen specialist in kwetsuren, gelukkig maar.
U linkt kwetsuren aan topsport. Iemand die weinig aan sport doet en zich niet degelijk opwarmt, kan ook een kwetsuur hebben.
Net daarom is het misschien geen goede zaak dat al die politici deelnemen aan marathons.
Je moet niet deelnemen aan een marathon om een kwetsuur op te lopen. Ik wilde dat toch even corrigeren, zodat men niet de indruk krijgt dat alleen topsporters kwetsuren oplopen.
Mevrouw Brusseel, wat de diversiteit betreft, zou ik geen of niet te veel algemene regels willen opleggen. Het moet op maat van de sport gebeuren. Niet elke sport leent zich daartoe op dezelfde manier. Ik zou het op maat willen laten doen van de aard van de sport. Dat vind ik fundamenteel. We moeten dat niet alleen als een aandachtspunt meenemen, maar als een element voor financiering en dergelijke. Elke federatie, van a tot z, moet een aanbod hebben, onafhankelijk van de leeftijd, van topsport tot amateursport of andersom. Er moet voor iedereen een aanbod zijn. Dat is de basisfilosofie. Het lijkt mij essentieel dat dat op maat gebeurt, in functie van de aard van de sport. Ik ben iemand die op zo’n moment graag zegt: jullie weten wat het beleid vanuit Brussel wil, aan jullie om het concreet in te vullen. Laat ons daarin op voorhand niet te veel vastleggen. Dat is de filosofie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.