Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, binnen uw bevoegdheden moet u geregeld gebruikmaken van het instrument van de onteigening, onteigeningen die uiteraard gebeuren ten algemenen nutte. Ik denk aan de aanleg van verkeersinfrastructuur, maar zeker ook aan de openbare werken in het kader van waterverdediging, inrichting van overstromingsgebieden, de inrichting, verbreding of wijziging van dijken enzovoort. De procedure voor die onteigeningen ligt vast in de wet op de onteigening ten algemenen nutte van 17 april 1835, maar ook in het decreet van 13 april 1988. Verder zijn er de onteigeningsprocedures, gekoppeld aan de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen of aan de opmaak van rooilijnplannen.
Een bijzondere methode in al die onteigeningsprocedures is de onteigening zoals ze geregeld wordt in de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte. Mijn vraag heeft vooral betrekking op dat laatste.
Recente rechtspraak van de Raad van State beperkt deels de mogelijkheden van hoogdringende onteigeningen. Wanneer onteigend wordt bij hoogdringendheid, is het belangrijk dat de overheid niet alleen de onteigening, maar ook de keuze voor de hoogdringendheid goed motiveert. Het is ook belangrijk dat de geplande werkzaamheden binnen een redelijke termijn plaatsvinden.
Minister, hoe groot is het aandeel hoogdringende onteigeningen in het totaalaantal onteigeningen die de administraties die onder uw bevoegdheid vallen, uitvoeren, en dat tijdens de vorige regeerperiode en in dit zittingsjaar? In welke gevallen acht u die hoogdringendheid verdedigbaar? Welke termijn tussen bekendmaking en effectief overgaan tot onteigening vindt u billijk? In welke gevallen kan de overheid werken uitvoeren op gronden die ze nog moet verwerven? Komt dat vaak voor? Op welke manier beïnvloeden uw diensten met hun terreinervaring de visievorming bij collega-minister Bourgeois inzake de opmaak van een nieuw Onteigeningsdecreet?
Collega’s, ik had deze vraag een aantal maanden geleden ingediend als een schriftelijke vraag, maar nadien heb ik dan gevraagd om ze om te zetten in een vraag om uitleg.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat dat laatste betreft, mijnheer De Meyer: mijn excuses, uw vraag zal door de mazen van het net gevallen zijn. Op 1700 schriftelijke vragen gebeurt het wel eens dat er eentje door de mazen van het net glipt.
De regelgeving gaat inderdaad al terug tot 1835, waarna er nog andere wetten zijn gekomen, in 1926 en 1962, die allemaal in verschillende procedures voorzien, al naargelang het min of meer dringende karakter van de onteigening. Dan heb je nog andere regelgeving, zoals het decreet van 1988, dat dan weer over de verschillende mogelijke grondslagen gaat om tot onteigening over te gaan en de mogelijkheid om tot onteigening te machtigen.
Het is de bedoeling van de regering om die onderscheiden gerechtelijke procedures om te vormen tot één eenvormige, snelle en efficiënte procedure inzake onteigeningen, zowel in het belang van de overheid, om projecten aan een gezwind tempo te kunnen realiseren, als in het belang van de burger, om die zo snel mogelijk zekerheid te kunnen geven.
In het overgrote deel van de gevallen wordt vandaag onteigend op basis van de wet van 1962. De hoogdringendheid is volgens mij verdedigbaar in de gevallen waarin objectieve gegevens die hoogdringendheid kunnen staven en waarbij de termijnen waarbinnen tot een onteigening ingevolge de wet van 1835 wordt overgegaan, onvoldoende zijn of te veel onzekerheid verschaffen over het tijdstip waarop uiteindelijk met de werken kan worden gestart.
De rechtspraak, die in de loop der tijden stringenter is geworden, vereist dat de onteigenende overheid die hoogdringendheid voldoende aannemelijk kan maken. Je stelt op basis van uitspraken en vonnissen allerhande vast dat de rechtbank op dat vlak iets veeleisender is geworden in de loop der tijden en meer aandacht heeft voor het recht van de burger.
De wet wordt toegepast op projecten die van algemeen belang zijn en waarvoor een onmiddellijke inbezitneming noodzakelijk is. Maar dat moet aangetoond worden. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het Masterplan Kustveiligheid, waar we dringende en noodzakelijke redenen hebben. Voor het Agentschap Wegen en Verkeer gaat het bijvoorbeeld om situaties waarin zich veel ongevallen voordoen.
Het is niet mogelijk om een concrete en voor alle gevallen geldende termijn te geven. Dat moet altijd dossier per dossier en al naargelang de dringendheid en de noodzakelijkheid beoordeeld worden. De termijn tussen de bekendmaking van het onteigeningsbesluit en het effectief in bezit nemen van de goederen, hangt van verschillende factoren af, zoals de complexiteit van het dossier, het aantal, de aard en de omvang van de te verwerven innames, de duur van de onderhandelingen, de mogelijkheid voor de dienst Vastgoedtransacties om het dossier op korte termijn gerechtelijk in te leiden en de gehanteerde gerechtelijke onteigeningsprocedure.
Er moet in principe gewacht worden op de inbezitname van de gronden. In het geval van de wet van 1962 kan dat pas nadat de provisionele vergoeding, zoals bepaald in het vonnis, werd gestort in de depositokas en indien die storting ook kenbaar werd gemaakt aan de onteigende. In dat geval en indien men al werken wenst uit te voeren op gronden die niet toebehoren aan de onteigenende overheid, zal een overeenkomst daartoe moeten worden afgesloten, zodat de gronden al in gebruik kunnen worden genomen.
Wel biedt het decreet van 1996 betreffende de waterkeringen de mogelijkheid voor de waterwegbeheerders om alle noodzakelijke waterkeringswerken, werken tot de aanleg of aanpassing van overstromingsbekkens en wachtbekkens en alle werken tot de aanleg of aanpassing van de rechtstreekse toegangswegen naar de waterkeringswerken, overstromingsbekkens en wachtbekkens uit te voeren. Voor waterwegbeheerders geldt er dus wel een uitzondering. Op gronden die nog niet verworven zijn, wordt het decreet uiteraard slechts in uitzonderlijke gevallen toegepast.
Het Departement Mobiliteit en Openbare Werken en De Scheepvaart maken deel uit van de ambtelijke werkgroep die bezig is met de opmaak van een nieuw Vlaams Onteigeningsdecreet. Dat zit bij de kanselarij. Diverse entiteiten zitten daar aan tafel en houden mee de pen vast. Het gaat om een werkgroep met vertegenwoordigingen van verschillende beleidsdomeinen. Het Departement Kanselarij en Bestuur zorgt voor het aanleveren en coördineren van de teksten van het decreet voor politieke besluitvorming.
Binnen het beleidsdomein wordt ook verder teruggekoppeld met de verschillende entiteiten en worden de opmerkingen en reflecties overgemaakt aan de ambtelijke werkgroep. De bevoegdheidsoverdracht aan de gewesten naar aanleiding van de zesde staatshervorming biedt de gelegenheid om het onteigeningsrecht te vereenvoudigen en te moderniseren, met als centrale doelstelling één overkoepelend Onteigeningsdecreet dat de regeldruk vermindert, de proceduresnelheid vereenvoudigt en verhoogt en de rechtszekerheid voor alle betrokkenen verhoogt.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wil nog drie elementjes aanhalen. Het meeste van wat u zegt, is mij uiteraard bekend. U weet net zo goed als ik dat er met betrekking tot de procedures zowel in de rechtspraak als in de rechtsleer heel wat vragen gesteld worden.
Ik blijf een beetje op mijn honger zitten bij de vraag welke termijn u billijk vindt. Vandaag zijn er soms aankondigingen en duurt het nog vier, vijf jaar voordat men effectief start met de werkzaamheden. Men gaat dan effectief bij hoogdringendheid onteigenen. Ik kan naar een reeks dergelijke voorbeelden verwijzen. Ze zullen u vermoedelijk ook bekend zijn.
U zegt dat er gewerkt wordt aan één procedure, één overkoepelende, alomvattende codex. De collega’s weten dat daar al een hele tijd over wordt gesproken. Er is al een paar keer aangekondigd dat dat klaar zou zijn, eind 2014, eind 2015. Wij kijken er in elk geval naar uit. Ervaring, ook in andere domeinen, leert mij wel dat een alomvattende codex zijn voordelen, maar soms ook zijn nadelen heeft. Hoe complexer, hoe trager het werk vordert en hoe groter de kans op onverwachte moeilijkheden.
Minister Weyts heeft het woord.
De bevoegdheid is natuurlijk nog maar pas overgedragen. Er is in de schoot van de regering wel al een conceptnota goedgekeurd. De exacte datum is mij niet bekend, maar het was in elk geval dit jaar. De kanselarij werkt nu aan een ontwerp van decreet. De timing daarvoor ligt, geloof ik, rond de jaarwisseling.
De conceptnota ligt voor sinds januari 2015 en de timing voor het decreet was voor het einde van dit jaar.
De vraag om uitleg is afgehandeld.