Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, veel scholen voor algemeen vormend onderwijs zijn gestart met een optie STEM (science, technology, engineering and mathematics) in de eerste graad. In het eerste jaar secundair onderwijs worden naast de 27 lesuren basisvorming 5 uren ingevuld met zogenaamde STEM-vakken: wiskunde, programmeren, wetenschappelijke projecten en dergelijke.
Aso-scholen die STEM aanbieden, lijken het goed te doen: ze hebben duidelijk een gat in de markt gevonden. De STEM-initiatieven staan volgens de top van het katholiek onderwijs nog los van de visie op het geheel van het secundair onderwijs. Ze mogen de keuzemogelijkheden na de eerste graad niet beperken.
Het thema kwam al herhaaldelijk ter sprake in de vergaderingen van de commissie Onderwijs, en in de plenaire vergadering van 6 mei 2015 in het Vlaams Parlement antwoordde de minister op actuele vragen van mijn collega’s Meuleman en Krekels en van mijzelf over STEM in de eerste graad. Minister, u stelde toen dat het belangrijk was om de STEM-richtingen kwalitatief te begeleiden, en u gaf ook aan dat tegen het najaar een kader zou worden opgezet rond STEM.
Minister, dit zijn mijn vragen, in opvolging van het gesprek dat wij toen hadden. De belangstelling voor STEM is ongetwijfeld positief. Hoever staan we ondertussen met het kader waarbinnen deze optie geplaatst wordt? In welke vervolgtrajecten wordt voorzien? Welk initiatief zult u hierrond zelf nemen? Hoe worden de eerste graad STEM en het uitwerken van de vervolgtrajecten ingewerkt in de broodnodige waardering voor beroepsgericht onderwijs?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, STEM kent inderdaad een opmerkelijke groei. We kunnen daar niet naast kijken. De inspanningen van vele scholen, vaak in samenwerking met initiatieven in de vrije tijd, gebeuren met sectoren en bedrijven, of met instellingen uit het hoger onderwijs. Ze leveren zeer interessant leermateriaal op, maar beginnen ook te resulteren in een bijwijlen opmerkelijke aangroei van de instroomcijfers in het hoger onderwijs. Dat bleek recent onder andere uit de Technologiebarometer van Agoria. Bij het begin van het academiejaar staan 8310 studenten aan de start van de richtingen master en professionele bachelor ICT, professionele bachelor technologie, master industriële wetenschappen en technologie, en ingenieurswetenschappen. Dat is 4 procent meer dan vorig jaar op hetzelfde tijdstip. Vooral de professionele bachelors technologie en ICT stijgen, met 12 respectievelijk 8 procent. Dat zijn toch wel voorname cijfers. De masters industriële wetenschappen en ICT stonden toen voorlopig nog licht negatief.
Er is ook een grote respons in het leerplichtonderwijs op STEM. Mijnheer De Meyer, daaruit kunt u zeker al afleiden dat er veel enthousiasme is om dit te organiseren. Er is ook een grote bereidheid bij de scholen. Maar, en daar hebt u zeer terecht aan gerefereerd, er moet een referentiekader komen, zodat de kern van wat STEM is en kan zijn, zeer helder afgelijnd wordt en zich plaatst in een internationaal perspectief én tegelijk ruimte laat voor pedagogische vrijheid. Ook daar moet opnieuw de balans worden gemaakt.
De afgelopen maanden heeft mijn administratie werk gemaakt van een ontwerptekst. Hierbij werden experten betrokken, zoals de lerarenopleiders, een aantal onderzoekers en scholen. De input wordt verwerkt. Begin oktober – en we zijn vandaag begin oktober – is het de bedoeling dat dit referentiekader wordt aangeleverd aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) voor een spoedadvies. Het is de bedoeling dat het kader voor STEM tegen half november in alle scholen is. Het zal een kader zijn voor alle niveaus en alle richtingen, niet alleen voor de eerste graad, ook al besef ik dat daar vandaag wellicht de meeste vragen bestaan.
Ik deel zeker uw mening dat het beroepsgericht onderwijs onderdeel is van STEM. Ik vind het heel vreemd dat dit niet zo wordt gepercipieerd. Als je vraagt of het beroepsonderwijs een onderdeel is van STEM, is dat bijna een open deur intrappen. Een inhaalbeweging op dit vlak is aan de orde. We hebben de tso- en de bso-scholen volop betrokken bij de aftoetsing van het voorontwerp van het kader omdat zij zich daar ook in thuis moeten voelen.
Bovendien heb ik onlangs een oproep voor STEM-projecten in het bso en tso gelanceerd. Hopelijk zal dat kader ook duidelijk maken dat STEM thuis kan horen in alle richtingen, en op alle niveaus.
Het is moeilijk om u nu al meer te zeggen over de inhoud. We wachten nog op een spoedadvies. Bovendien heb ik de tekst niet bij me. Ik kan u wel zeggen dat het referentiekader expliciet een lans breekt voor de erkenning van de lerende gemeenschappen van STEM. De grote inspanningen en het onderzoekend traject dat zoveel onderwijsprofessionals volgen, zou ik graag erkennen. Dat zou voor iedereen van belang zijn.
Wat STEM in de eerste graad betreft, herhaal ik mijn eerder ingenomen standpunt: STEM als verdieping en alternatief voor Latijn is een meerwaarde. Maar het kan niet dat STEM in de eerste graad als een voorselectie voor de tweede en derde graad zou fungeren. Dat is niet de bedoeling. Het is van belang dat leerlingen kunnen kiezen voor de richting van hun keuze, ook in de tweede graad, ook in het bso en het tso. Ik vraag u dus nog een beetje geduld te oefenen, mijnheer De Meyer. De timing is er: het is mijn bedoeling om het kader tegen medio november aan de scholen te bezorgen.
Ik dank u uitdrukkelijk voor het antwoord. Het is positief dat er meer belangstelling is voor de STEM-richtingen, ook in het hoger onderwijs. Minister, in verband met het referentiekader hebt u mijn nieuwsgierigheid nog meer geprikkeld. Ik hoop dat we het onder ogen krijgen vooraleer we daarover in de pers een en ander moeten lezen. Ik hoop dat we het vrij snel krijgen.
Mijn bezorgdheid was mede – en misschien ga ik in deze beperkte tijdsspanne nu iets te kort door de bocht – dat in de eerste graad STEM een hype zou worden naast het Latijn, met een aantal consequenties van dien. Maar ik heb in mijn inleidende zin gezegd: “Ik ga iets te kort door de bocht.” Belangrijk is vooral dat we op een duurzame wijze bouwen aan een sterk beroepsgericht onderwijs en daarbij is het zeer belangrijk – u hebt dat trouwens bevestigd, minister – dat de huidige tso-, bso-scholen daar een heel duidelijke plaats in hebben.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik ben al een klein beetje gerustgesteld. Ik wil hier toch benadrukken dat mijn fractie erg blij is met het succes van de STEM-richtingen. Ik houd evenwel vast aan het pleidooi dat ik in de plenaire vergadering van 6 mei heb gehouden. U komt er al ten dele aan tegemoet door te zeggen dat u bij de opmaak van het ontwerp van het referentiekader het tso en het bso hebt betrokken. We blijven het toch betreuren dat voor de eerste opmaakoefening in het aso het tso – en dan de industriële wetenschappen en tso-techniek in het bijzonder – toch niet meer in de verf is gezet. In de brochures over de STEM-richtingen in het aso komt het er doorgaans op neer dat men via verschillende uitdagende projecten wiskundige, technologische en wetenschappelijke problemen zal leren oplossen en dat men abstract, probleemoplossend zal leren denken. Het basispakket van de aso-scholen wordt dan aangevuld met die vijf uren extra, met wiskunde, wetenschappen en programmeren.
De invulling van die keuzevakken gebeurt wel erg uiteenlopend. De vraag naar het referentiekader is dan ook logisch. In een brochure van het tso – eerste graad industriële wetenschappen of techniek – staat exact hetzelfde. Ik citeer: “Industriële wetenschappen richt zich op bollebozen, zowel meisjes als jongens, met interesse voor techniek en wiskunde, en een goed redeneervermogen. Dit model biedt een perfecte basis voor verdere studies op masterniveau. De technische richting richt zich op meisjes en jongens met interesse voor techniek en praktijk. Dit model biedt een perfecte basis voor het professionele bachelorniveau.” Het komt er eigenlijk op neer dat de lessenroosters van de STEM-richtingen in het aso en het tso voor industriële wetenschappen mekaar dekken: ze bevatten evenveel wiskunde, evenveel techniek, evenveel Nederlands en Frans … In Klasse las ik dat de technische scholen vrezen dat hun richting industriële wetenschappen overbodig zal worden. Want de gelijkenissen zijn zo groot dat alle specifieke deskundigheid zal verdwijnen. Hoewel ze betrokken waren bij de uitwerking van het referentiekader, bestaat die vrees. Ik weet niet wanneer die brochure is gedrukt, maar het gaat alleszins om een recente uitgave.
In de oefening voor de eerste graad secundair onderwijs zal het erg belangrijk zijn om de STEM-richtingen goed tegen elkaar af te wegen en oog te hebben voor een correcte en eenduidige studieoriëntering voor alle leerlingen. Onze fractie pleit ervoor om te behouden wat goed is en enkel te veranderen wat beter kan. Hoe zult u dat aanpakken, minister? Ik veronderstel dat het antwoord terug te vinden zal zijn in de ontwerptekst van het referentiekader.
Collega’s, ik dank u voor de bijkomende opmerkingen. Zelf vind ik het erg belangrijk dat er zo’n STEM-referentiekader komt en dat het door zowel de tso-, bso- als aso-basisscholen wordt erkend. Op 29 september heeft mijn administratie nog een vergadering gehouden met de scholen die zijn betrokken bij de uitwerking van het kader. Het betreft veertien scholen, waaronder zes scholen uit het tso en het bso. Ook VTI’s en aso- en basisscholen zijn erbij betrokken. Als iedereen het kader aanvaardt en de wetenschappelijke validatie is gebeurd, dan hebben we een goede basis om STEM in te richten. Technische scholen mogen niet bang zijn om ermee uit te pakken. Ik stel vast dat het label ‘STEM’ nu vooral wordt gebruikt door aso-scholen. Het verbaast me dat technische scholen niet trotser zijn over het feit dat zij per definitie ‘STEM’ zijn. Men kan zich zorgen maken over het feit dat het aso STEM aanbiedt, maar er zijn nu eenmaal vrije programmatie-uren. Als dat past in het referentiekader, hoeft dat geen slechte zaak te zijn.
Ik stel dus voor dat u eventjes wacht tot de blauwdruk van het referentiekader er is. Of heet dat de groendruk? Op dat moment kunnen we er samen mee aan de slag. Ik ben het eens met veel punten die hier werden verwoord. Maar het is wel zo dat een gemeenschappelijk referentiekader ook voor het technisch en beroepsonderwijs een goede zaak kan zijn.
Ik begrijp u, minister. Het is wel moeilijk om een degelijk antwoord te geven aan de tso- en bso-scholen die ons raadplegen. We kunnen slechts een theoretisch antwoord geven. Ik begrijp wel dat de zes tso- en bso-scholen die daar nauw bij zijn betrokken, enthousiast zijn. Maar zolang we het referentiekader niet hebben, kunnen we moeilijk enthousiasme opwekken. We kijken dus met grote nieuwsgierigheid naar dat referentiekader uit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.