Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, een gemandateerde voorziening is een dienst van de integrale jeugdhulp. Twee diensten hebben de opdracht om bij verontrustende situaties in actie te treden in de hulpverlening: de Ondersteuningscentra Jeugdzorg (OCJ) en de Vertrouwenscentra Kindermishandeling (VK). Ik vernam dat u werk maakt van een overkoepelend orgaan voor de gemandateerde voorzieningen, en dan specifiek voor de VK’s.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Hebt u de intentie om de VK’s te fusioneren of om een nieuw, overkoepelende orgaan voor de VK’s op te richten? Welke taken zal dit orgaan hebben? Wie zal erin vertegenwoordigd zijn? Welke redenering ligt aan de grondslag van deze beleidsintentie? Ik vermoed dat u zult vertellen dat het te maken heeft met de optimale afstemming tussen de VK’s enerzijds en de VK’s en het beleid anderzijds. Vandaag bestaat evenwel al het forum van directeurs van de VK’s. Wat zal daarmee gebeuren? Wat zijn de knelpunten, en waarom denkt u dat deze optie die knelpunten zal wegwerken? Mijn laatste en belangrijkste vraag is deze: hoe zult u erover waken dat er geen nieuwe, onnodige structuren worden gecreëerd die middelen en mensen vergen die niet onmiddellijk voor de zorgvragen worden ingezet? Hoe wilt u ervoor zorgen dat die structuur meer zal opbrengen dan wat ze kost?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, collega's, misschien is hier toch sprake van een bepaalde vorm van verwarring. Laat mij wat duidelijkheid scheppen. We weten in deze commissie allemaal dat het gepast omgaan met verontrusting een van de kernopdrachten en grootste uitdagingen van de jeugdhulp is. Dit was zo voor de integrale jeugdhulp, en dat blijft ook zo na de hervorming. Bij uitbreiding toont elk internationaal onderzoek of recente hervormingen in de buurlanden aan dat het omgaan met zeer complexe situaties voor hulpverleners in de jeugdhulp, op de soms dunne grens van het ondersteunen van gezinnen en het ingrijpen wanneer het fout loopt, de kern vormt van een kwaliteitsvolle jeugdhulp. Het belang hiervan bleek al tijdens de hoorzittingen en de resolutie die het parlement heeft aangenomen net vóór het zomerreces.
Het gepast omgaan met verontrusting gaat verder dan de discussie over de gemandateerde voorzieningen. Een goede ketenaanpak start immers veel vroeger, namelijk met heldere afspraken over informatiedeling tussen hulpverleners en tussen hulpverleners en justitie, met hoe hulpverleners uit diverse sectoren met verontrusting omgaan en finaal met het duidelijk aflijnen van verantwoordelijkheden.
Kortom, het gaat over hoe we in de integrale jeugdhulp het belang van het kind, de jongere te allen tijde trachten te laten primeren, hoe we de vrijwilligheid en de draagkracht van de context inschatten, hoe we werk maken van een duidelijke invulling van de rol van de contactpersoon-aanmelder en inderdaad ook, maar dan als sluitstuk, hoe en wie we mandateren om de brug te vormen tussen de vrijwillige en de gedwongen hulpverlening.
Rond een aantal zaken die ook in de resolutie zijn opgenomen onder de verwachtingen inzake verontrusting, maken we momenteel werk om die ketenaanpak performanter te doen verlopen. Zo wordt er ingezet op vorming rond verontrusting en zal overleg met jeugdhulpverleners de figuur van de contactpersoon-aanmelder meer op scherp moeten stellen.
Wat betreft informatiedeling en de interpretatie van het begrip verantwoordelijkheid worden, samen met de betrokken actoren, zowel binnen de jeugdhulp als binnen justitie voorstellen tot aanpassing van de regelgeving voorbereid. Het is hierbij belangrijk om geen obstakels te hebben voor de uitwisseling van basisgegevens met betrekking tot de jeugdhulpverlening die op dat moment loopt.
Daarnaast gaven we ook de opdracht om een aantal processen inzake verontrusting vanuit een meer actiegerichte wetenschappelijke blik te analyseren. We verwachten hierover een rapport met aanbevelingen in de loop van 2016.
Tot slot, om zeer concreet in te gaan op uw vraag over de beweging naar een overkoepelende vzw voor de VK’s, kunnen we heel duidelijk zijn. Uw informatie klopt, we hebben de VK’s vóór de zomer gevraagd zich uniformer te organiseren, met één koepel-vzw. Het is dus niet de bedoeling dat ze allemaal fuseren, maar toch dat ze een structuur maken. Die vraag kwam in een gesprek met de VK’s aan bod naar aanleiding van de hoge werkdruk. We kunnen u ook mededelen dat we naast deze vraag tot een meer uniforme organisatie tevens een versterking van de VK’s plannen. We koppelen de beide aan elkaar.
We zijn ervan overtuigd dat de vraag om in eerste instantie werk te maken van een soort bovenbouw wat betreft de verschillende VK’s past in een beweging naar een meer uniform beleid. De VK’s kiezen voor een gezamenlijke beleidsvorming, bijvoorbeeld rond gemeenschappelijke processen, ICT en externe communicatie, een versterkte en praktijkgerichte kennisontwikkeling en organisatie van onderzoeksopdrachten, en het inhoudelijk ondersteunen van de praktijk en de werking van de VK’s. Op die manier boeken we efficiëntiewinsten. Dat is de vraag die ik hen heb gesteld. Het is ook de motivatie waarom er een overkoepelend gegeven moet zijn.
U hebt er al naar verwezen: die beleidskeuze komt niet uit het niets. De VK’s werken al jaren samen in een zogenaamd forum. Echter, om met het forum tot een gezamenlijke besluitvorming te komen, moest toch telkens nog veel onderling worden afgestemd. Wat we hier nu doen, is via een gedragen structuur waarin de zes VK’s evenwaardig zullen participeren een vlottere werking en een meer slagkrachtige besluitvorming ondersteunen.
Het moet het ook mogelijk maken om de versterking van de VK’s zo efficiënt mogelijk aan te wenden. Dit werd ook zo met de voorzitters en de directies besproken. Het is dus duidelijk niet onze bedoeling om onnodige en bijkomende structuren op te zetten. Het is eerder het omgekeerde. Wij hebben hun gezegd dat we een inspanning moeten doen op de werkdruk, maar alleen als ze bereid zijn een aantal zaken te rationaliseren en uniformer te maken en dus ook de overheadkost te beperken, wat betekent dat er minder vrijblijvendheid moet zijn in het forum en meer juridische duidelijkheid.
We willen wat de VK’s betreft ook nog heel duidelijk maken dat rond de twee zaken, meer van organisatorische aard, die in de resolutie zijn opgenomen onder de noemer verontrusting, met name het komen tot een ketenaanpak binnen één duidelijk organisatiemodel en daarnaast ook de verwachting om lokale projecten zoals Protocol van Moed en CO3 structureel te verankeren, we de komende periode het organisatiemodel van die ketenaanpak verder uitzuiveren.
Dat betekent dat we naast een duidelijke positionering van de VK’s en de ondersteuningscentra jeugdzorg (OCJ), ook, zoals eerder al aangekondigd, in iedere regio een sluitstuk moeten plannen dat gebaseerd is op de positieve ervaringen van de lokale projecten inzake intrafamiliaal geweld en kindermishandeling.
Het is zeker onze bedoeling om die praktijken te verankeren in het model van de Family Justice Centers, waarbij alle actoren betrokken bij verontrusting, kindermishandeling en geweld zeer nauw, al of niet op eenzelfde fysieke locatie, samen werk maken van een performante en transparante ketenaanpak.
Tot slot wil ik nog verwijzen naar de belangrijke plek die het thema verontrusting volgend jaar zal krijgen in de conferentie over het jonge kind, die zal worden georganiseerd door Kind en Gezin op 6 oktober 2016. We willen het gepast omgaan met verontrusting plaatsen binnen een bredere visie op onze samenleving en binnen de vermaatschappelijking van de zorg. De vaststelling is immers dat verontrusting iets van iedereen is en dat dit niet is voorbehouden aan de gemandateerde voorzieningen of actoren uit de jeugdhulpverlening alleen. Het gaat ons hierbij naast welzijn ook om bijvoorbeeld onderwijs, gezondheid, politie en justitie, en zelfs de individuele burgers.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik heb twee bedenkingen en twee vragen. De uniforme aanpak en het uniforme beleid dat de verschillende vertrouwenscentra moeten voeren, is iets waar wij uiteraard achter staan. Het is een bijzonder goed idee.
Ook het feit dat u hebt gerefereerd aan de Family Justice Centers als een voorbeeld, kan zeker op onze bijval rekenen.
Mijn vragen gaan vooral over het concrete. U spreekt over een soort afspraak die u maakt met de vertrouwenscentra. Als ik het kort samenvat, is de afspraak dat zij zich beter organiseren en een aantal dingen uniformiseren en daarvoor een versterking krijgen. Mijn vraag is: waarover spreken we als u zegt dat er een versterking van die VK’s in het vooruitzicht wordt gesteld? Over hoeveel geld, hoeveel mankracht gaat het dan? Hoeveel daarvan zal naar die bovenbouw gaan?
U hebt terecht naar die ketenaanpak verwezen en naar de resolutie die wij hier vóór het reces hebben goedgekeurd in verband met integrale jeugdhulp. De positionering van de VK’s en het OCJ in die ketenaanpak was daarbij een belangrijk aandachtspunt. Wij gaan nu al een oefening doen met die VK’s. Is dat dan geen voorafname op de rest van het plaatje dat nog moet worden ingevuld in verband met die ketenaanpak met de positie van het OCJ?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het bedrag staat volgens mij in de begroting. Het gaat over 600.000 euro. Het is natuurlijk de bedoeling dat die efficiëntie-oefening met die bijkomende middelen tot gevolg heeft dat er nog meer dan 600.000 euro kan worden ingezet op de effectieve versterking op het terrein. De vraag om meer samen te werken is ingegeven door de overtuiging dat als we dat beter kunnen organiseren, we effectief een efficiëntie-oefening kunnen doen.
Natuurlijk zal die structuur ook moeten worden bemand. Dat zullen we niet betwisten. Maar aan het einde van het verhaal zou het toch moeten betekenen dat we een stukje synergie en efficiëntie hebben kunnen realiseren. Ik denk niet dat dat het andere in de weg staat. Integendeel, op het ogenblik dat we die oefening doen, weten we en moeten we expliciteren aan de VK’s dat we in elke regio die ketenaanpak zullen proberen te versterken. Ik denk dat we dat gegeven meenemen op het ogenblik dat we hen vragen om hun oefening te doen. Als dat voor gevolg heeft dat wij ook kunnen ingaan op hun signaal rond de werkdruk, lijkt mij dat een proces dat eigenlijk vrij goed kan passen binnen datgene wat wij met de resolutie moeten opnemen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik hoor u heel graag zeggen dat de 600.000 euro versterking die eraan komt in de praktijk meer dan 600.000 euro zal betekenen. Ik denk dat dat goed nieuws kan zijn.
Ik denk dat we hier de komende maanden zeker nog zullen debatteren over die ketenaanpak.
De vraag om uitleg is afgehandeld.