Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Vorig jaar verscheen bij de afdeling Monitoring en Studie van het beleidsdomein Landbouw en Visserij een interessant rapport van Anne Vuylsteke, Dirk Bergen en Els Demuynck over schaalgrootte en schaalvergroting in de Vlaamse land- en tuinbouw. Deze studie is nog steeds zeer actueel. Ik geef enkele elementen eruit.
In algemene zin kan men over de laatste twintig jaar spreken van een gemiddelde schaalvergroting van om en bij de 4 procent per jaar. Over die periode is het aantal bedrijven meer dan gehalveerd en is de gemiddelde oppervlakte per bedrijf meer dan verdubbeld. Bij de gespecialiseerde dierhoudende bedrijven ligt het tempo van de schaalvergroting de laatste jaren nog iets hoger.
Schaalvergroting kan in de Vlaamse land- en tuinbouw, aldus de studie, niet los worden gezien van specialisatie en intensivering. Deze processen versterken elkaar over en weer. De analyse van de voor schaalvergroting drijvende en remmende krachten en van de effecten vanuit het overheidsbeleid geeft aan dat het proces zeer complex is. Dat heeft uiteraard ook te maken met het inkomen.
Bedrijfsleiders kunnen reageren op een daling van de verkoopprijs door meer eenheden van hetzelfde product te produceren om hun inkomen veilig te stellen, dus door de schaal te verhogen waarop geproduceerd wordt. Maar er kan ook getracht worden om de kostprijs te drukken en zo de marge en het inkomen te behouden. Vaak is er sprake van een combinatie van beide.
Typisch voor de landbouwsector is het feit dat de vraag naar de meeste producten – vooral voeding – onelastisch is door de vrijwel stabiele consumptie. Prijzen kunnen daardoor bij geringe veranderingen van het aanbod al sterk variëren, wat we recent nog meemaakten.
In Nederland heeft men daar een hele discussie over, ook over de megastallen. Vanuit Nederland waaide de discussie over naar Vlaanderen. Ook de Vlaamse provincies hebben interesse voor het onderwerp, omdat zij wensen te weten of zij hun houding moeten veranderen in het kader van het vergunningenbeleid. Uit het verzamelde cijfermateriaal blijkt dat – wanneer de Nederlandse normen gehanteerd worden – de problematiek van de megastallen zich in Vlaanderen niet acuut voordoet en daarom niet meer aandacht behoeft dan nodig.
Ik kan lezing van de studie aan iedereen aanraden, het is zeer interessant, het zijn een honderdtal bladzijden. Na lezing rezen volgende vragen. Een belangrijke vraag is uiteraard waar het fenomeen schaalvergroting toe leidt. Hoe lang zal of kan deze trend nog aanhouden? Wanneer vlakt hij af of worden de grenzen van deze ontwikkeling bereikt? Hoeveel bedrijven blijven er dan nog over in elk van de grote productierichtingen? En vinden we dat dan een normale of gewenste ontwikkeling of moeten we kijken of beleidsmatige bijsturing noodzakelijk is?
Deze vragen zijn niet zomaar eenvoudig te beantwoorden. Om daarin verder te geraken, moet – afhankelijk van de beschikbare data – het fenomeen dieper uitgespit worden per sector of op bedrijfsniveau. Daarnaast lijkt een brede discussie over deze problematiek zeer wenselijk, in elk geval binnen de landbouwsector maar allicht ook met de maatschappij.
Het is in dit kader ook van belang om aan te geven dat er naast schaalvergroting uiteraard nog andere strategieën zijn die land- en tuinbouwers kunnen hanteren om voldoende inkomen te genereren of om de marge veilig te stellen. Het opnemen van verbredingsactiviteiten of de keuze voor een andere productiewijze of de productie van een nicheproduct zijn slechts enkele voorbeelden. Tot zover de belangrijkste ideeën uit de studie.
Collega’s, na lezing en herlezing van sommige elementen heb ik zelf een aantal beschouwingen die ik zou willen formuleren, alvorens mijn vragen aan de minister te stellen. Eerst en vooral valt het mij op dat de studie heel veel vragen stelt en niet zo veel antwoorden geeft. Vragen stellen is soms gemakkelijker dan antwoorden geven. Als we bovendien kijken naar landbouw in Europa en mondiaal, weten we dat de land- en tuinbouwsector in Vlaanderen eigenlijk nog steeds kleinschalig is. Maar Vlaanderen is wel sterk verstedelijkt en is uiteraard niet te vergelijken met buurlanden als Frankrijk, Duitsland en Engeland, laat staan met landen als Canada, de Verenigde Staten of Nieuw-Zeeland. Groeien zal gemakkelijker zijn in de landen die ik net noemde, en zal bij ons sneller op zijn grenzen botsen.
Als we alle hoop stellen op nichemarkten en hoeveverkoop, wil ik toch nog even meegeven dat onze consumenten vandaag 90 procent van hun voedingsproducten in supermarkten kopen. Schaalvergroting of kleinschaligheid alleen zijn dus absoluut geen waarborg voor een toekomstige duurzame land- en tuinbouw. We moeten in Vlaanderen, gezien zijn heel specifieke kenmerken, een eigen derde weg zoeken.
We kunnen niet blind zijn voor schaalvoordelen. De vraag is alleen of schaalvoordelen noodzakelijkerwijs op de individuele bedrijven gerealiseerd worden. Kunnen die ook gerealiseerd worden in samenwerkingsverbanden? Die bestaan weliswaar reeds in coöperatieven, maar moet daar niet nog meer nadruk op gelegd worden, zoals ook op diversificatie en innovatie?
Minister, u hebt uiteraard kennis genomen van deze studie. Wordt er opvolging aan gegeven? Zo ja, op welke wijze? Voor mij zou het interessant zijn, mocht de administratie ook antwoord geven op haar eigen vragen – sta mij toe om het zo even te formuleren. In de studie stelt men een reeks vragen, onder andere “of er moet gekeken worden of beleidsmatige bijsturing noodzakelijk is”. Hoe antwoordt u op die vragen van uw administratie?
Tegenover schaalvergroting stelt men als alternatief verbredingsactiviteiten, andere productiewijzen en productie van een nicheproduct. Vlaanderen telt ongeveer 25.000 land- en tuinbouwbedrijven. Verbreding, andere productiewijzen of productie van nicheproducten zorgen voor een aanvullend inkomen op enkele honderden of hooguit een paar duizend bedrijven. Dat is dus zeker geen oplossing voor alle bedrijven. Welke pistes ziet u voor de verdere structurele evolutie van de land- en tuinbouwsector?
Collega’s, ik heb deze vraag bewust behouden, los van de huidige crisis. Mocht de crisis in de land- en tuinbouwsector zich niet voordoen, dan zou deze discussie toch een nuttig gesprek waard zijn. We lossen dat niet op met één vraag en één antwoord. Ik zal het straks in de regeling van de werkzaamheden ook even hebben over een mogelijk werkbezoek aan Nederland, waar men met die problematiek geconfronteerd wordt. Dat zou voor ons allen inspirerend kunnen zijn.
De heer Caron heeft het woord.
Ik sluit me graag aan bij de bekommernissen die collega De Meyer vandaag uit. Hij verwacht wel veel van de minister: ze moet sterker en krachtiger zijn en slimmer dan Madame Soleil, wat niet eenvoudig zal zijn. Tegelijk raakt hij wel een cruciaal kernpunt aan in de discussie over de landbouw van de toekomst.
Ik kan ook een reeks overwegingen maken, maar we kennen elkaars mening min of meer. Ik deel trouwens veel van uw bekommernissen, mijnheer De Meyer, onder meer over het evenwicht tussen de gangbare landbouw en alternatieve modellen. We moeten wellicht geen heil verwachten van één alternatief.
U verwijst naar een werkbezoek in Nederland. Ik zou het een fantastisch werkpunt vinden om in de werkzaamheden van deze commissie in dit werkjaar daar nog wat diepere aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door eens met een aantal sectororganisaties of zelfs met buitenlandse experts, via hoorzittingen of een ander model, van gedachten te wisselen. Het is ook uit de vragen vandaag opnieuw gebleken dat je een aantal kleine problemen wel met tijdelijke oplossingen de baas kunt, maar dat je een aantal grondige problemen ook grondig van antwoord moet dienen. Misschien kunnen we daar ook inspiratie, ideeën en voorstellen uit halen van experten uit binnen- en buitenland. Het is een invitatie om het debat vandaag niet uitputtend te voeren, maar om het in de loop van dit werkjaar eens mee te nemen naar nog grondiger verwerking. Ik pleit daar echt voor, ten bate van de landbouw, welk type landbouw dat ook is.
De heer Engelbosch heeft het woord.
Ik ben blij dat collega De Meyer deze vele vragen stelt. De vraag waar we naartoe willen en kunnen gaan met de landbouwsector, is inderdaad meerdere debatten waard.
We moeten dat taboeloos durven doen. Schaalvergroting: hoe zien we dat, kan dat? Er zijn heel veel partijen die altijd zeggen: laat ons maar stoppen met schaalvergroting of meer teelten, de grond is al schaars in Vlaanderen. Dan kom je weer bij de milieuproblematiek. We moeten zeker het debat durven voeren. Maar daarvoor is het zeer belangrijk dat wij de huidige werking van de markt in de landbouwsector in vraag durven stellen. We zien dat de veesector al tien jaar met verlies draait. Vooraleer we het debat van schaalvergroting voeren, moeten we misschien eerst eens het debat voeren over hoe we die markt weer economisch rendabel kunnen maken. Het heeft immers geen zin om een schaalvergroting te doen in de huidige omstandigheden waarin de markt werkt.
Wij staan zeer zeker open om het debat te voeren. Voor ons zijn er ook geen taboes. Het enige taboe dat we hebben, is dat door de schaalvergroting de milieudruk zou vergroten. Voor ons is het essentieel dat de milieudruk op termijn niet vergroot wordt doordat schaalvergroting mogelijk gemaakt wordt.
Ik wil nog even verwijzen naar het debat van daarstraks, dat ik louter op de veesector betrek. Daarstraks waren er partijen aan het pleiten voor een warme sanering. We moeten zien dat we geen pervers effect krijgen door vandaag financiële ondersteuning voor een warme sanering te geven en binnen een aantal jaren ondersteuning te geven voor de uitbreiding van de sector en schaalvergroting. We moeten toch enorm opletten hoe we dat debat benaderen. We moeten dat verhaal langs alle kanten bekijken en zonder taboes het gesprek aangaan. Er zijn toch een aantal essentiële vragen die we ook vandaag moeten durven stellen: hoe zit het met onze landbouwsector en waar willen we naartoe gaan? Dat verhaal moet zeker worden meegenomen in dat debat.
Ik ben heel blij met de vraagstelling en met het genuanceerde verhaal dat u brengt dat het geen evidentie is en we moeten kijken wat en hoe. U had het ook over verbredingsactiviteiten. Die zijn zeker nuttig en nodig, maar dat zal niet dé oplossing zijn voor de landbouwsector. Zeer graag om daar de komende jaren de nodige debatten over te voeren.
De heer De Croo heeft het woord.
Ik vind het een boeiend onderwerp, en het verdient om veel dieper en veel ruimer te gaan. Ik denk dat zowel de heer De Meyer als de heer Engelbosch en de minister daarmee akkoord gaan. Ik verwacht geen exhaustief antwoord vandaag. Het is een enorm probleem.
We moeten verschillende constanten voor ogen houden. Ten eerste blijft de landbouwoppervlakte beperkt. Het zal draaien rond 600.000 tot 700.000 hectare. Dat zal niet meer verruimen, integendeel, dat zal inkrimpen, weze het door ‘vernatuuring’, weze het door industrialisering, weze het door wegen, door kanalen, havenuitbreiding of gelijk wat. We hebben een beperkt aantal bebouwbare hectaren grond.
Ten tweede, of men dat nu wenst of niet, het aantal beroepspersonen die dat gaan bewerken, krimpt. U hebt daar goede cijfers over gegeven. Het aantal landbouwuitbaters daalt, de uitbatingen groeien in oppervlakte. Er komen een aantal fenomenen bij, waar de erosie een rol begint te spelen, waar het ruimtelijkeordeningsgebeuren een rol begint te spelen, waar de toegangswegen een rol beginnen te spelen, waar de omvang van de gebouwen een rol begint te spelen, waar de natuur van de uitbating fors verandert. Je hebt een aantal seizoenspachters, je hebt uitbaters die geen landbouwers als dusdanig meer zijn maar bedrijven. De ‘vervennootschapping’ van de landbouw komt steeds meer in het vizier. Door de omvang, de kosten, de investeringen en de afschrijvingen ziet men niet meer de individuele landbouwer van de tijd van Mansholt naar voren komen, maar grote maatschappijen. Quid met pacht, quid met stabiliteit, quid met een aantal andere beschouwingen die zich stellen?
Er is nog een andere belangrijke factor: een groot deel van de begroting van de Europese Unie is nog steeds recycleerbaar in de landbouwproblematiek, ruim bekeken.
Ik wil een suggestie doen aan de voorzitter van de commissie, aan de minister en aan de commissie zelf. Het vraagt een echt ruim debat. Wat u voorstelt om in Nederland of elders te gaan kijken, vind ik positief. Het is goed dat u die vraag nu stelt, maar je kunt daar uren over bezig zijn en dingen proberen te detecteren, met inspraak van degenen die inspraak verdienen en met al wat je wilt als voorbeeld. Het is een uitzonderlijk groot probleem dat zich aandient. Hoe onderhouden wij het landelijk gedeelte van Vlaanderen? Hoe laten we dat renderen? Hoe maken wij dat binoom tussen uitbaters en gronden? Ik vind het een boeiend onderwerp, maar het is te groot om hier alleen maar het voorwerp uit te maken van enkele bemerkingen ter gelegenheid van een goede vraag. Wel dank om het onderwerp te hebben aangesneden.
De heer Dochy heeft het woord.
Natuurlijk sluit ik me graag aan bij het feit dat dit een zeer belangrijke problematiek is die zeker een debat waard is. We moeten opletten dat we de dingen niet door elkaar halen. Schaalvergroting is geen synoniem voor een stijging van de milieudruk. Er werd me gisteren een dossier voorgelegd waar men door een schaalvergroting erin slaagde om bijkomende investeringen te doen, aan de oorspronkelijke productiecapaciteit, waardoor de totaaldruk op het milieu, de totale stikstofuitstoot voor dat bedrijf na de uitbreiding daalt. Eigenlijk heb je een schaalvergroting die gepaard gaat met een daling van de milieudruk. Daardoor werd die investering mogelijk.
Natuurlijk is het belangrijk om investeringen te kunnen doen op het vlak van kostprijsdaling. Daar zitten we ook in het verhaal van de intensivering. Vandaag werd me nog een grafiek getoond waar men aangeeft dat door de stijging van het productiegetal bij varkens, dus het aantal biggen per jaar, waarbij de laatste jaren een stijging van 0,5 eenheden per jaar werd waargenomen, men ongeveer de voederopbrengst gelijk kon houden, net door die stijging. Het was nodig om die stijging in productie te hebben, intensivering dus, om de kostprijs als zodanig beter te gaan verdelen over een groter aantal biggen, waardoor de opbrengst gelijk bleef. Dat is nog een ander debat.
Natuurlijk mogen we ook niet vergeten dat we in onze huidige maatschappelijke context ook met externe factoren zitten. Druk op de grond is er niet alleen intern vanuit de sector maar we zitten ook met andere aanspraakmakers op de grond. Dan noem ik natuurlijk milieu en natuur, maar ook de belangrijke problematiek van de verpaarding, waar er grond weggaat uit de landbouwsector en in gebruik wordt genomen door niet-landbouwers en voor andere zaken wordt gebruikt.
Het is een zeer veel omvattend en zeer interessant debat. We kunnen daarover op een goede manier van gedachten wisselen. De heer De Meyer plaatst dit hier terecht op de agenda.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, wij zijn hier een bijzonder interessant debat gestart naar aanleiding van de vraag van de heer De Meyer. Daarom ook heb ik die studie door mijn diensten laten uitvoeren. Op basis van die inzichten wil ik komen tot een debat en zien waar we in Vlaanderen naartoe gaan. Het klopt dat er veel vragen in staan en niet altijd antwoorden. De studie verschaft ons ook wel inzicht in de structuur van de belangrijkste land- en tuinbouwsectoren en in het tempo waarin de bedrijven de neiging hebben om te groeien. Dat is ook een verdienste op basis waarvan je het debat kunt starten. Er wordt heel veel verteld, er wordt heel veel filosofisch gesproken over de landbouwsector, maar het is goed dat het op basis van objectieve gegevens gebeurt.
Bij de krachten die groei stimuleren, horen de ontwikkelingen in vraag en aanbod. De landbouwer is prijsnemer. Dalende prijzen werken dus schaalvergroting in de hand omdat men op die manier het inkomen probeert te handhaven. Dat wordt er trouwens ook in gepompt in de landbouwscholen: door schaalvergroting kun je je inkomen handhaven. Schaalvergroting is ook het gevolg van nieuwe technische mogelijkheden en technologische ontwikkelingen. Als je het met evenveel mankracht op die manier aankunt, ben je geneigd om het zo te doen. De druk naar schaalvergroting is ook voelbaar vanuit de keten, zowel vanuit de toeleverende bedrijven als de dienstverlenende bedrijven en afnemers. Wat houdt schaalvergroting tegen? De beschikbaarheid van kapitaal, arbeid, grond en managementcapaciteiten. Er is ook een maatschappelijke druk om bedrijven niet te laten groeien, vooral voor dierhouderijen en glastuinbouw.
De discussie over de toekomstige ontwikkelingen van de landbouw moet op drie niveaus worden gevoerd. Eerst en vooral binnen het bedrijf zelf. Vanuit de overheid kunnen we niet een bepaald bedrijfsmodel opleggen en betuttelend optreden door te zeggen welk bedrijfsmodel de ondernemer moet hanteren. We doen dat niet in andere economische sectoren, waarom zouden we dat wel bij landbouw doen? Elke ondernemer moet zelf beslissen welke strategie het meest geschikt is voor het eigen bedrijf. Door specialisatie wordt het bedrijf wat kwetsbaarder voor prijsschokken, en elke subsector moet daarover nadenken. Tegelijkertijd moet het ook een aandachtspunt zijn voor de bij de land- en tuinbouw horende toeleveraars, dienstverleners en afnemers. Ook zij zullen zich tijdig moeten bezinnen hoe ze zich het best organiseren om daaraan tegemoet te komen. Ten slotte is er natuurlijk de omgeving: hoe gaan omwonenden om met grotere bedrijven en wat is de milieudruk? Met al deze aspecten moet rekening worden gehouden. Dat gebeurt bij alle bedrijven, niet alleen bij land- en tuinbouwbedrijven.
Het is duidelijk dat schaalvergroting niet de enige manier is om het inkomen te waarborgen als de marges dalen. Alternatieve strategieën zijn verbreding of differentiatie, alternatieve productiewijzen of productie van nicheproducten. Iedere ondernemer moet zelf bekijken wat voor hem het meest haalbaar is binnen de op het bedrijf aanwezige interesses, capaciteiten en mogelijkheden. Uiteraard is een nicheproduct of biologische productie of korte keten goed, maar het is niet voor iedereen een oplossing. Als elk landbouwbedrijf korte keten aanbiedt, is de toegevoegde waarde weg en kan het niet werken. De aardappel kan maar één keer verkocht worden, de melk kan maar één keer rechtstreeks bij de boer gekocht worden. Dat zal zeker het inkomen van de boeren niet op een bepaald peil brengen. Dat is goed als je je daardoor kunt onderscheiden, maar niet als iedereen opnieuw hetzelfde gaat doen. We moeten dus streven naar differentiatie. Uiteraard zijn er combinaties van strategieën mogelijk.
Het is ook belangrijk om goed met cijfers te kunnen omgaan. Voldoende financieel en bedrijfseconomisch inzicht is cruciaal. Dat is gisteren nog eens zeer duidelijk aan bod gekomen. Het Departement Landbouw en Visserij stelt regelmatig informatie ter beschikking.
Bij grotere bedrijven denken we vlug aan een hogere kapitaalsbehoefte en groeit de nood om het eigen private vermogen beter te beschermen. Land- en tuinbouwers kunnen zich hier beter tegen wapenen door een vennootschap op te richten. Het is niet omdat men een vennootschap opricht, dat men geen familiaal landbouwbedrijf is. Dat wordt vaak zo voorgesteld.
Wegens de geschetste ontwikkelingen kunnen land- en tuinbouwers in de toekomst meer behoefte hebben aan het afdekken van prijsrisico’s. Er zijn veel mogelijkheden: verzekeringen, termijnmarkten, contracten, integratie, verbeteren van de onderhandelingspositie via bundeling van het aanbod. Dan hebben we het opnieuw over producentenorganisaties, brancheorganisaties of coöperaties.
Dit zijn formules waarvan ik er nu al een aantal actief en financieel ondersteun. Dat is hier al een paar keer aan bod gekomen. We moeten dit debat zeker aangaan. Dat behoort ook tot de structurele discussies die we moeten voeren over de marktsituatie die zich vandaag voordoet. We spreken met de organisaties zelf, met het ruime veld, om te zien hoe we een en ander verder kunnen aanpakken. Uiteraard is elk debat op dat vlak welkom. Het zal een genuanceerd verhaal zijn. Het zou fout zijn om vanuit de overheid een bepaald bedrijfsmodel op te dringen en die allemaal op dezelfde manier te ontwikkelen. Ik geloof niet dat dit een oplossing voor de sector kan zijn. Ik geloof ook in een mate van vrijheid van ondernemen, die we aan elke ondernemer toewensen. Op die manier kunnen we hun een mooie toekomst geven. Waar we kunnen, moet de overheid ondersteuning bieden met bedrijfsadvies, een bedrijfsadviessysteem (KRATOS), producentenorganisaties, enzovoort – wat wij uiteraard doen.
Vooreerst wil ik opmerken dat de studie er tenminste voor zorgt dat ze het maatschappelijke debat en het debat in de land- en tuinbouwsector zelf stimuleert. Ze zorgt er zelfs voor dat daarover in het Vlaams Parlement wordt gesproken en dat alle fracties van oordeel zijn dat dit gesprek in de komende maanden en jaren moet worden voortgezet.
Minister, uit uw antwoord onthoud ik vooral dat we niet kiezen voor één bedrijfsmodel. U respecteert de vrijheid van ondernemen, en dat is een genuanceerd verhaal. Ik laat het daarbij, want we moeten niet proberen om het gesprek hier in een paar minuten af te handelen. In de komende periode zullen we het debat voortzetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.